NORAD ‘SNELLE LOPERS’ EN ‘MEN IN BLACK’
© 2006 by Linda Moulton Howe
Vertaling: Paul Harmans februari 2006
“We zagen iets aankomen aan de rand van het radarscherm, helemaal aan het ene eind. En binnen misschien vijf of zes sweeps van de radar zat het al aan het andere eind van het scherm, in no time…1200 tot 1700 mijl per uur.”
USAF radaroperaties, Okinawa 1970
10 februari 2006 - Er bestaat een luchtruim-insluiper-mysterie dat onze Amerikaanse militaire radarcentra gedurende decennia heeft lastiggevallen. De indringers worden ‘Snelle Lopers’ (‘Fast Walkers’) genoemd - ongeïdentificeerde luchtobjecten die plotseling op radar verschijnen en bewegen met een snelheid van 1200 tot 1700 mijl per uur. Kort geleden ontving ik een eerstehands verslag van een voormalig hoofd-operaties van het First Command Control Squadron binnen NORAD (North American Aerospace Defense Command) over deze ‘Snelle Lopers’ die hij gedurende zijn 24jarige carrière persoonlijk op radar traceerde. De eerste keer dat hij met ‘Snelle Lopers’ te maken kreeg was in 1970 toen hij gestationeerd was op het eiland Okinawa.
INTERVIEW MET M.S.
M.S. is een gepensioneerde hoofdsergeant van de USAF en een voormalig hoofd-operaties van het First Command Control Squadron binnen NORAD, Cheyenne Mountain, Colorado Springs, Colorado.
M.S: Ik ging naar Okinawa waar ik werd geplaatst op een klein eiland halverwege het hoofdeiland en Taiwan. Onze taak was de vluchten te volgen van de B-52’s die naar Vietnam vlogen. Daar kreeg ik voor de eerste keer met ze te maken en dat was in 1970.
Linda Moulton Howe: Kunt u vertellen over de ontmoetingen met UFO’s via de radar?
M.S: Wat je in principe ziet is dit: de oude radars waarmee ik werkte hadden ruwweg een bereik van 200 mijl en dat gebruikten we om de snelheid te meten. Een sweep, of één complete rotatie van de antenne, duurde 12 seconden. We telden het aantal sweeps en maten de afstand die een object had afgelegd en rekenden daarmee de snelheid uit.
We zagen iets aankomen aan de rand van het radarscherm, helemaal aan het ene eind. En binnen misschien vijf of zes sweeps van de radar zat het al aan het andere eind van het scherm, in no time.
Linda Moulton Howe: En hoe snel bewoog dat dan?
M.S: Tsja, ik denk iets van 1200 tot 1700 mijl per uur. In die tijd gingen onze hoogtevinders - het waren oude radars uit de jaren ’50 - tot 100.000 voet. Het gebeurde wel dat we helemaal niets konden zien, dan was het gewoon meteen verdwenen. Ik denk niet dat het de SR-71 was, die vlogen toen wel. De reden waarom ik dat denk is dat waneer die binnen het bereik van onze radars kwamen, de geallieerden, zij wat wij noemden een transponder aan boord hadden. Vliegtuigen hebben dat vandaag de dag nog steeds, alle vliegtuigen hebben dat aan boord. Die transponder zendt een signaal uit zeggende: ‘dit ben ik’, maar het is in code, het is in een viercijferige code en wij konden die code lezen en zeggen: “Oh, het is vlucht die en die en die vliegt naar daar en daar.”
Maar deze dingen, de snelle radarblips, gaven geen enkel signaal. Zij zonden geen enkele code of wat dan ook uit. Ze verschenen gewoon, vlogen dwars over het scherm en waren weer verdwenen in ongeveer een half dozijn radarsweeps.
‘WEERSINVLOEDEN’ DE VERKLARING VOOR ‘SNELLE LOPERS’
Linda Moulton Howe: Die eerste radarwaarnemingen van u in 1970, die gerelateerd waren aan UFO’s. Hoe verklaarden uw superieuren die toentertijd aan u?
M.S: Zij zeiden dat het mogelijk weersinvloeden of een SR-71 waren, of iets van die strekking. Zij verklaarden het min of meer weg.
Linda Moulton Howe: En accepteerden jullie dat?
M.S: In die tijd was ik 19, dus wie zou het beter weten? (Lacht.)
Linda Moulton Howe: Zag je in de loop van je carrière meer afwijkingen op de radar?
M.S: In de loop van mijn carrière kreeg ik meer verstand van radar. Ik begreep het allemaal beter. Ik ging ook meer verstand krijgen van de werking erachter. Dus wanneer er zoiets als de snelle blips opdoken, dan konden we zeggen, nou ja dan konden we uitsluiten dat het weersinvloeden waren. Ik wist toen hoe weersinvloeden eruit zagen, ik wist wel beter. Aan de andere kant, ik wist ook niet of het misschien geheime, nieuwe toestellen waren, ik wist het eerlijk gezegd niet.
MEN IN BLACK BEZOEKEN HET NORAD MISSILE WARNING CENTER
Linda Moulton Howe: Kun je iets vertellen over de ervaring met de Men in Black waarover je in je e-mail schrijft?
M.S: Ik weet niet of zij zichzelf zo noemen, maar wij noemden ze zo wel in het Missile Warning Center. Het was een zeer interessante plek om te werken. Wij deden over het algemeen telefoon-checks daar. Met andere woorden, we pakten de hoorn op, drukte op de knop en spraken met de andere kant van de lijn, om zeker te zijn dat de lijn werkte.
Linda Moulton Howe: Dat was binnen Cheyenne Mountain, binnen NORAD?
M.S: Ja. We belden bijvoorbeeld een radarlocatie of een satellietfaciliteit die de gegevens van raketten verwerkte, dat soort dingen. We belden aan het begin van elke dienst om zeker te zijn dat alle lijnen werkten en we zeker waren met wie we te maken hadden. Dat was een standaardprocedure. Het was één van die plaatsen waar de telefoon kon rinkelen en we niet van te voren wisten of het een simpele lijncontrole of de derde wereldoorlog was en speciaal als het halverwege de dienst gebeurde. Het was een zeer intensieve bezigheid.
Wat er in principe gebeurde daar, was dat we kregen wat leek op een raketlancering, zomaar uit het niets, op plaatsen waar geen raketten konden staan, zoals in het midden van de Atlantische- of de Grote Oceaan of vanaf de evenaar of noem maar op. We zagen en volgden ze, we behandelde alle lanceringen op dezelfde wijze. Het maakte niet uit of het nu de space schuttle of een Russische lancering was, dat maakte geen enkel verschil. We behandelden ze allemaal hetzelfde omdat het ook voor ons een goede oefening was, dus we werkten er altijd aan.
Nou ja, één van die dingen kwam dan uit de middle of nowhere en wij registreerden het allemaal en maakten de juiste gegevensreeksen en gaven die aan de instanties op de vooruitgeschoven posities, zoals het ministerie van defensie, Fort Richie, het Witte Huis, het Pentagon en al die andere personen daar.
Linda Moulton Howe: Hoe normaal is het binnen het leger dat er mannen in zwarte pakken opduiken en in staat zijn om zonder bevoegdheid alles mee te nemen?
M.S: We hadden allemaal toegangsspeldjes. Die speldjes hadden nummers erop gedrukt die aangaven of je binnen mocht komen en gegevens kon verkrijgen. Kijk, alles is binnen het leger op een ‘recht tot kennis’ basis gebaseerd. Nou ja, die gasten kwamen binnen en we controleerden altijd iemands speldje voordat hij binnen mocht. Deze gasten hadden geen enkel nummer bedekt, ze hadden alle beschikbare nummers duidelijk op hun speldjes en ze konden dus gaan en staan waar ze wilden.
Ik zou niet weten of er iemand vooraf gebeld werd met de aankondiging dat we bezoek van hen kregen. Ik kan mij dat echter wel voostellen. Onze chef voor de gehele bezetting, wat inhoudt de commandopost, Missile Warning, het Space Surveillance Center, inlichtingen - al die afdelingen die binnen Cheyenne Mountain werkten stonden onder toezicht van een generaal. Ik ben er zeker van dat hij een telefoontje kreeg en dan de informatie verspreidde over de juiste instellingen die het moesten weten.
Linda Moulton Howe: Jullie namen dus allemaal aan dat wie in staat was om Cheyenne Mountain binnen te lopen en vervolgens jullie kantoor waar de geheime radargegevens lagen en een speldje kon tonen met de juiste nummers erop, dat hij een ‘recht tot kennis’ bezat en dat jullie hem vervolgens zonder wat te vragen de gegevens overhandigden?
M.S: Voor zover ik weet, ja.
Linda Moulton Howe: Is je ooit geheimhouding opgelegd, dat deze ongeïdentificeerde objecten iets buitenaards, interplanetair of iets van die strekking waren?
M.S: Nee, ze zeiden het niet op die manier. Ze kwamen waar dan ook vandaan terug, na een paar minuten of een paar uur, met de logboeken. Het logboek, als het iets was dat er pertinent instond en ze dat geheim wilden houden, dan was de hele pagina verdwenen, het stond dus gewoon niet meer in het logboek.
Ze kwamen terug en zeiden: “Hier heb je de spullen terug.” Je keek ernaar en dan zeiden ze zoiets als: “O ja jongens, jullie hebben niets gezien”, of: “Deze wacht heeft niet bestaan.” En wij zeiden alleen maar: “Oké.” Of iets passends.
Linda Moulton Howe: Wat voor een gevoel gaf dat?
M.S: In de branche waarin ik zat had je dat maar te accepteren. Ik had een Top Secret bevoegdheid, zoals iedereen daarbinnen die had. Ons telefoonnummer was geheim. We konden die sowieso niet gebruiken, als we een belletje van buiten kregen dan ging dat via de telefonist van NORAD en die verbond het dan met ons. Wij konden de telefoon niet beantwoorden met: “Missile Warning Center.” We moesten die beantwoorden met een viercijferig nummer dat ons toestelnummer was. Allemaal van dat soort dingen.
Dus
als iemand zei: “Jullie zagen helemaal niets”, dan zeiden wij: “Oké,
we zagen niets.”
Zo simpel was het. Je stelde geen vragen, zo ging dat nu eenmaal.
Linda Moulton Howe: Maar je dacht er toch wel over?
M.S: Oh ja, natuurlijk had je daar je gedachten over.
Linda Moulton Howe: Aan welke verklaring dacht je dan, dat deze mannen de radargegevens meenamen en je vertelden dat er niets was gebeurd?
M.S: Mijn ploeg - en er waren vijf ploegen, maar ik kan alleen voor mijn eigen ploeg spreken - spitte de boeken uit en trachtte uit te vinden of het een radarafwijking van de een of andere soort was, waar het vandaan kwam. Of het een satellietafwijking was, we trachtten uit te zoeken wat de oorzaak was en uit te vinden wat er aan de hand was. Maar enkele waren afwijkingen en enkele waren dat niet.
Linda Moulton Howe: Wat was de meest abnormale gebeurtenis die je je kunt herinneren?
M.S: Ik zou zeggen de extreem snel en hoog vliegende objecten. Soms kregen we een lancering uit de Atlantische- of Grote Oceaan.
Linda Moulton Howe: Waar niets was dat eventueel iets zou lanceren?
M.S: Voor zover wij wisten niet.
Linda Moulton Howe: Wat zijn je eigen ideeën vandaag de dag over de uitdrukking: ‘Buitenaards Biologisch Wezen’ welke komt uit een gelekt document van de overheid? Luitenant kolonel Philip Corso van het Amerikaanse leger schreef voordat hij overleed in zijn boek ‘The Day After Roswell’, dat hij eerstehands kennis had van het terugontwikkelen van buitenaardse technologie.
M.S: Ik twijfel niet dat het er is. Ik heb geen enkele twijfel over het feit dat er daarbuiten buitenaardsen zijn.