“HET BUITENAARDSE RAADSEL”
Marcel van Beurden
‘Een recensie’
Jan Blei, columnist UFO Plaza
Naar aanleiding van een mail wisseling tussen Paul Harmans van UFO Wijzer en
auteur Marcel van Beurden, publiceerde ik een aantal weken terug een column
op UFO Plaza en UFO wijzer waarin ik reageerde op het betoog van van Beurden.
Omdat ik het boek van van Beurden destijds nog niet gelezen had, onthield ik
me inhoudelijk van commentaar. Die schade heb ik inmiddels ingehaald, ik heb
het boek gelezen en mijn bevindingen treft u hieronder aan. Ik wens er de nadruk
op te leggen dat deze recensie mijn subjectieve ervaring is van ‘het werkje’
en geen aanspraak maakt op wetenschappelijke objectiviteit. Net als bij van
Beurden treft u in dit stuk ‘een overtuiging’ aan, dit keer mijn
overtuiging. Dat deze haaks staat op die van van Beurden, zal u niet verbazen.
Mijn werkwijze bij het lezen van dit- en gelijksoortig materiaal, bestaat eruit dat ik mij voortdurend tracht te richten op de kern van de zaak; de eigenlijke UFO waarneming. Duizenden-, zoniet honderdduizenden mensen hebben in de loop der jaren verschijnselen aan het firmament waargenomen die niet- of nauwelijks kunnen worden verklaard binnen het huidige wetenschappelijk ‘theorama’, onder hen gekwalificeerde waarnemers als piloten, meteorologen, astronomen, straatvegers en radar techneuten. Ook heb ik altijd de “De UFO uitdaging” van Dr. J. Allen Hynek (Paris/Manteau 1972) onder handbereik. Dit om er mij voortdurend aan te helpen herinneren dat er gekwalificeerde wetenschappers van naam zijn (geweest) die onomstotelijk hebben vastgesteld dat het bij UFO’s niet alleen maar om verkeerd geinterpreteerde waarnemingen of hallucinaties gaat. Hynek is ervaringsdeskundige bij uitstek, zijn reputatie is onkreukbaar en zijn bevindingen ten aanzien van het fenomeen de moeite meer dan waard.
“Het Buitenaardse Raadsel” van Marcel van Beurden is een dappere poging het UFO fenomeen en alles wat ermee samenhangt te verklaren. Ik raad iedereen aan het werkje te lezen, zo vaak komt het niet voor dat een Nederlands auteur zich waagt aan dit thema.
Dat van Beurden tekort schiet in zijn pogingen het UFO fenomeen te reduceren tot “een storm in een glas water”, verbaast mij niet. De auteur kiest er nadrukkelijk voor de feiten zo te presenteren dat deze naadloos aansluiten bij de eigen overtuiging. “Het Buitenaardse Raadsel” wordt hiermee, in plaats van een kritisch-, objectief geschreven stuk over een fenomeen dat de mensheid al eeuwenlang begeleidt, een hartstochtelijk beleden geloofsovertuiging.
Dat van Beurden zijn overtuigingen nergens relativeert of nuanceert en hardnekkig blijft spreken over “het UFO geloof” en “UFO gelovigen”, maakt pijnlijk duidelijk dat het begrip ‘zelfreflectie en –onderzoek” niet voorkomen in zijn woordenboek. Wetenschappelijke nieuwsgierigheid is hem vreemd. Van Beurden staat op een eiland en onderzoekt de oceaan. Hij weigert echter ook maar een teen in het water te steken. Dat hij met deze benaderingswijze in het kamp van “geloof en overtuiging” belandt, dringt niet tot hem door.
Van Beurden heeft een geldstuk in z’n broekzak en slaagt er op wonderbaarlijke wijze in de munt volledig te beschrijven aan de hand van een minutieus onderzoek van de voorzijde.
Marcel van Beurden plaatst de ontwikkeling van het UFO fenomeen nadrukkelijk in het kader van “de koude oorlog” en de na-oorlogse verwikkelingen tussen met name de Verenigde Staten en de Sowjet Unie. Daar is nix mis mee; het is een algemeen geaccepteerd gegeven dat het “moderne UFO tijdperk” wordt ingeluidt met de waarnemingen van Kenneth Arnold in 1947 nabij Mount Rainier. Onder invloed van de media en de politieke context ontstaat een regelrechte ‘flying saucer’ cultuur. Het begrip “vliegende schotel” wordt letterlijk- en figuurlijk gelanceerd en zal decennia lang de aanduiding blijven voor een fenomeen dat onder andere benamingen al een lange geschiedenis achter de rug heeft. Van Beurden refereert mondjesmaat aan die lange geschiedenis, hij doet dat oppervlakkig. Ik heb daar enigszins begrip voor omdat het niet past in de opzet van zijn boek. Ten aanzien van de UFO flap aan het einde van de negentiende eeuw in de VS, meldt van Beurden:
“De meeste van dit soort berichten verhaalden over bizarre Amerikaanse uitvinders, die heimelijk in ‘lichter dan lucht’-vliegtoestellen over de wereld vlogen”. (van Beurden)
De auteur vermeldt niet dat “schotelwaarnemingen” al jaren vóór Arnold gemeengoed waren. De Nederlandse auteur Theo Paijmans spreekt in dit verband, in zijn boek “Kosmisch Netwerk”, over het hart van het UFO fenomeen. Het betreft waarnemingen die veel overeenkomsten vertonen met de waarneming van Arnold.
“Op
2 december 1896, omstreeks 19.00 uur vloog een grote ‘schijfvorm met verblindende
lichten’ een kwartier lang boven het Californische stadje Salinas en anderhalf
uur later naderde een ‘zeer fel rood licht’ het stadje Merced vanuit
het westen: ‘het licht groeide snel feller en groter totdat het bijna
over de stad vloog…omkeerde, een rondje vloog en verdween”. (Mercedes
Star, 3 december 1896)
Bron: Theo Paijmans; Kosmisch netwerk, Ankh Hermes 1996.
Vanzelfsprekend gaat ook Paijmans, zoals de meeste UFO onderzoekers, ervan uit dat het in 80- tot 90% van de gevallen om verklaarbare verschijnselen gaat. Wat overblijft is de hardnekkige 10- tot 20% die zich onttrekt aan een redelijke verklaring. De eerste 135 pagina’s van Paijmans’ boek handelen over waarnemingen van voor 1947, nauwgezet verzameld uit kranten wereldwijd. Het is maar dat u het weet.
Van Beurden wandelt vanaf de aanvang van zijn betoog met reuzenschreden door de UFO geschiedenis en behandelt summier een aantal cases waar ik wat nader op in wil gaan. Achtereenvolgens staat hij stil bij de legendarische waarnemingen van Thomas Mantell, George Gorman en de ‘Washington sightings van 1952’. Ten aanzien van de Mantell case heeft van Beurden het waarschijnlijk bij het rechte eind; onderzoek toont aan dat het hier met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een Skyhook balloon betrof. Jammerlijk dat Mantell niet op de hoogte was van dit (geheime) project, het kostte hem het leven.
Ten aanzien van de Gorman case stelt van Beurden vast:
“dat
Gorman geen buitenaards object had gezien, bleek uit documenten van het meteorologisch
instituut Air Weather Service. Die organisatie had diezelfde avond, kort voordat
Gorman zijn waarneming meldde, een kleine weerballon opgelaten” (pag.
21)
Bestudering van de gegevens, maakt duidelijk dat van Beurden hier te kort door
de bocht gaat:
http://www.nicap.org/gorman3.htm
"Anybody suggest it was a balloon?" I said casually.
At first, they were sure that's what it was," answered Gorman. "You see, there was a weather balloon released here. You know the kind, it has a lighted candle on it. The Project teams said I'd chased after that candle and just imagined the light's maneuvers--confused it with my own movement, because of the dark."
Gorman grinned. "They had it just about wrapped up--until they talked to George Sanderson. He's the weather observer. He was tracking the balloon with a theodolite, and he showed them his records. The time and altitudes didn't fit, and the wind direction was wrong. The balloon was drifting in the opposite direction. Both the tower men backed him up. So that killed the weather-balloon idea”.
When I talked with Gorman, I told him I was baffled by the idea of a light maneuvering through the skies with no airfoil to support it. "I know," he said. "It got me, too, at first."
"You mean you know the answer?" I demanded.
"It's just my personal opinion," said Gorman. "But I'd rather not have it printed. You see, I got some ideas from all the questions those Project teams asked me. If my hunch turns out to be right, I might be talking about an official secret."
I tried to pry some hint out of him, but Gorman just smiled and shook his head.
"I can tell you this much," he said, "because it's been mentioned in print. There was thought behind every move the light made. It wasn't any radar-responder gadget making it veer away from my ship."
"How do you know that?"
"Because it reacted differently at different times. If it had been a mechanical control, it would have turned or climbed the same way each time I got near it. Instead, it was as if some intelligent mind was directing every turn like a game of chess, and always one move ahead of me. Maybe you can figure out the rest."
Het doet niet zoveel ter zake wat van Beurden concludeert; het relaas van de piloot spreekt voor zich. De auteur acht zichzelf meer gekwalificeerd een oordeel uit te spreken dan de betrokken piloot. Geen spoor van relativering of nuancering bij van Beurden, ook geen molecuul belangstelling voor de reflecties van Gorman zelf. Van Beurden heeft de waarheid in pacht en ligt strak op koers.
Even later gaat de auteur opnieuw uit de bocht.; de Washington sightings van 1952 (wereldnieuws) worden verklaard aan de hand van een zeldzaam voorkomende ‘luchtinversie’. Nadere beschouwing van de gegevens maakt duidelijk dat er opnieuw meer aan de hand is dan van Beurden aan het papier toevertrouwt:
http://www.project1947.com/fig/1952d.htm (Washington sightings 1952)
De waarneming van 7 juli, 0015, (zie ‘link’) toont aan dat er checks hebben plaats gevonden op inversie, resultaat negatief, het betreft een groot aantal bizarre waarnemingen die nooit afdoende verklaard zijn. Ik vraag me af welke gegevens van Beurden heeft geraadpleegd. Het gaat er niet om of ik gelijk heb, het gaat erom of van Beurden enige relativering in acht neemt en nuanceert. De auteur doet dit niet en heeft voor mij na 26 pagina’s al bewezen dat hij niet de juiste persoon is om te berichten over het “buitenaardse raadsel”. De methode die hij hanteert is selectief van aard en presenteert enkel de feiten die passen in zijn vooronderstellingen en overtuigingen. Marcel is een “gelovig” mens. Geniet van de volgende link:
Vervolgens behandelt van Beurden de projecten “Sign”, “Grudge”, “Blue Book”, het “Robertson panel” en het “Condon rapport”. Op meeslepende wijze schetst de auteur de ontwikkeling van het fenomeen in de vijftiger jaren. Het is wat mij betreft het hoogtepunt van het boekje, wanneer van Beurden erin slaagt het vervelend pedante toontje ietwat te temperen, acht ik hem zeer wel in staat in de toekomst materiaal te produceren dat hout snijdt.
Er zijn bibliotheken volgeschreven over bovengenoemde projecten, maar er is mijns inziens maar één man die van binnenuit kan beoordelen hoe de vork werkelijk in de steel zat: Allen J. Hynek. In het kader van deze recensie is het belangrijk wat langer stil te staan bij deze wetenschapper. Hynek was directeur van het Ohio State University’s Mc Millin Observatory, astronoom en in de jaren ’50 en ’60, wetenschappelijk adviseur voor de United States Airforce. Hynek was betrokken bij alle bovengenoemde projecten, duizenden UFO rapporten gingen door zijn hand en gaandeweg de jaren veranderde hij van een scepticus in een geinteresseerd wetenschapper die er van overtuigd was dat ondanks de bevindingen van het Condon rapport, er wel degelijk sprake is van een UFO probleem dat wetenschappelijk onderzoek verdient.
http://www.cohenufo.org/Hynksmlbio.htm
Hynek ontdekte dat hij een significant percentage van de “Condon cases” niet kon verklaren en raakte er meer en meer van overtuigd “that they deserved further study by the scientific community”. Hynek publiceerde vervolgens: “the UFO experience”, a scientific inquiry, waarin hij voorstelt het UFO fenomeen op wetenschappelijke wijze te benaderen.
Van Beurden crasht in de laatste paragraaf, gewijd aan het Condon rapport zo opzichtig in het weergeven van genuanceerd feitenmateriaal (o.a. de bevindingen en conclusies van Dr. Hynek), dat ik een sardonische glimlach ternauwernood wist te onderdrukken.
http://www.ufoevidence.org/topics/CondonReport.htm
Meer dan 700 onverklaarde cases op een totaal van 13.000 en honderden meer wanneer je de gegevens over het Condon report aan een nadere analyse ontwerpt.
http://www.ufoplaza.nl/modules.php?name=News&file=article&sid=398
“Bij gebrek aan betere gegevens, stelde het rapport dat enkele ongewone waarnemingen in een aparte categorie moesten worden opgenomen. Het was volgens de Condon groep vrijwel zeker dat het zeldzame natuurfenomenen waren”. (van Beurden pag. 41)
Naar mijn bescheiden mening getuigt het van “vooringenomen arrogantie” dat van Beurden er niet in slaagt de andere zijde van de medaille te belichten. De auteur is overtuigd van zijn eigen gelijk, maar danst zo oppervlakkig over het beschikbare materiaal heen, dat vooringenomenheid een ‘understatement’ mag worden genoemd. Honderden cases in het Condon report bleven onverklaard, mijn hemel van B., “hoe zit het me je neurotransmitter- overdracht”.
Het zwaktebod van van Beurden om vervolgens karaktermoord te plegen op Keyhoe en James E. Mc Donald (nota bene met een quote van onze nationale held Hulspas) laat ik liever onbesproken, omdat het “ranzige” journalistiek betreft die mijns inziens veel onthult over de donkere zijde van de auteur en Marcellus Hulspassius. “Stick to the UFO facts”, zou ik willen zeggen, wie de boodschapper als schietschijf gebruikt, diskwalificeert zichzelf. Wie meer wil lezen over deze boeiende periode in de UFO geschiedenis, verwijs ik naar de (meer dan uitstekende) links op UFO Evidence en UFO Plaza.
Space Observations
Tien pagina’s heeft onze coryfee van Beurden nodig om de ‘space observations’ van een significant aantal astronauten naar het rijk der fabelen te verwijzen. Wederom wil ik verwijzen naar de uitstekende artikelen op UFO Evidence.org.
http://www.ufoevidence.org/topics/Astronauts.htm
Ook hier weer de (inmiddels potsierlijk wordende) neiging om de feiten om te buigen naar het eigen referentiekader. We hebben echter niet te maken met vliegende groenteboeren of –slagers, maar met stevig opgeleide piloten en/of wetenschappers die zich niet snel om de tuin laten leiden. Lees er de quotes van US- en USSR astronauts op na en maak tenminste melding van hun bevindingen zonder onmiddellijk de ‘machete’ ter hand te nemen. De vraag is of we van Beurden, dan wel de uitstekend opgeleide wetenschapsmensen die naar ‘outer space’ worden gekatapulteerd moet geloven. Dat van Beurden James Oberg ten tonele voert als “een van de weinige onderzoekers die naar de echte feiten in het UFO verhaal in de ruimte zocht”, is hilarisch. Van Beurden vergeet te melden dat Oberg een onbuigzame man is met rigide standpunten (karaktermoord) die geen spaander heel laat van alles wat riekt naar anti-Obergisme.
Oberg is zo mordicus gekant tegen alles wat buiten zijn (wetenschappelijk) bevattingsvermogen (paradigma) ligt dat hij de indruk wekt iedere vooruitgang in denken op voorhand te willen blokkeren. Oberg is geen ‘echte wetenschapper’, hij is een anker dat verankerd ligt in beton onder een verkeerd soort reductionisme. Hij is de veelgeprezen hogepriester van de ‘no-nonsense beweging’ en een steen des aanstoots voor de UFO community.
De Stichting “Skepter” is een van zijn “buitenbaarmoederlijke kinderen”, verwekt in een moment van onachtzaamheid en hoogmoed. Hulspas, van Utrecht en Nanninga zijn de devotees van James Oberg, ze dansen naar de pijpen van een levend fossiel. (dit is een emotioneel statement, overigens met plezier gecomponeerd, bij voorbaat mijn verontschuldigingen voor deze oprisping © Jan Blei)
Roswell
“De conclusies sluiten elke twijfel uit: de Roswell affaire is inderdaad gebaseerd op een geheime weerballon van het Mogul-project. Moore wist zelfs de hoek te berekenen waarmee de ballonnen op Brazels grondgebied terechtkwamen”. (van Beurden, pag. 66)
Van Beurden heeft de “Roswell affaire” opgelost, in een spannend betoog weeft hij feit en fictie tot een knap geconstrueerd plot met een verrassend eind. Daar is helemaal nix mis mee, van Beurden heeft recht op een eigen mening en mag die wat mij betreft wereldwijd ventileren. Waar ik, als geinteresseerde lezer, moeite mee heb, is opnieuw de eenzijdige ranschikking van de feiten en het wat onplezierig pedante toontje van van Beurden. Hij weet het allemaal net te goed en rangschikt met deze benaderingswijze de UFO geinteresseerde onder het “klootjesvolk”. Het is de toon die de muziek maakt.
Roswell is zo complex dat ik me niet waag aan een analyse, van Beurden heeft geen last van deze complexiteit; hij is er 100% van overtuigd dat de Roswell mythe kan worden teruggevoerd op het crashen van een Mogul balloon. De auteur vergeet opnieuw te melden dat er wederom met andere ogen naar deze gebeurtenis kan worden gekeken. Hij nuanceert niet, maar poneert en tegenover zijn conclusies kan ik met evenveel recht de volgende conclusie zetten:
http://www.cufos.org/ros4.html
Het is het commentaar van “engineer” Robert A. Galganski op de these dat de Roswell sighting “Mogul flight 4” betrof. Het betreft een studie waarin met een ‘variabele parameter’ aangaande het “debris field”, wordt aangetoond dat de Mogul verklaring geen Mogullukke verklaring is. Moore wist wellicht de hoek te berekenen meneer van Beurden, Galganski toont aan dat u de feiten niet juist hebt geinventariseerd en dat is een doodzonde waarop ik u graag afreken. Op uw vraag wie die Galganski dan wel in hemelsnaam is, mag ik met evenveel recht de vraag stellen wie van Beurden dan wel in hemelsnaam is.
Op naar het einde
Via Madame Blavatsky, Adamski, Fry, Billy Meier en vele anderen arriveert van Beurden tenslotte bij het “abduction fenomeen”. Ook binnen de UFO wereld, verschieten nogal wat mensen van kleur wanneer bovengenoemde namen ter sprake komen. Met name Adamski en Meier worden door velen als “fraudegevoelig” bestempeld. Sluitend bewijs over het ongelijk van Meier is echter nooit geleverd. Van Beurden hanteert de gebruikelijke taktiek om mensen in een kwaad daglicht te stellen; in het geval van Meier wijkt de auteur uit naar de buurvrouw en de ex- van Billy die nogal wat hatelijkheden te melden hebben. Het gaat er mij niet om of van Beurden gelijk heeft, het gaat mij om de wat “ranzige” insteek die hij kiest. De vrouw van Meier keist voor karaktermoord op haar ex-partner, van Beurden ook en met genoegen. Het is dit sardonische genoegen dat ik graag aan de kaak stel. Van Beurden kiest voor de werkwijze mensen belachelijk te maken aan de hand van zorgvuldig geselecteerde momenten uit hun prive leven. De auteur maakt zichzelf hiermee niet geloofwaardiger, integendeel, voor de goede verstaander onthult het iets over de “eigen mind-set” van de auteur dat beter verborgen had kunnen blijven.
Het eindschot van van Beurden richt zich op het “abduction femomeen”. De auteur slaagt erin de onlangs overleden John E. Mack te portretteren als een absolute nitwit die zich bijzonder gemakkelijk om de tuin liet leiden door mensen die bewust uit waren op bedrog.
“Achteraf bleek ook John Mack niet zo slim als hij zelf misschien wel dacht. Na de publicatie van zijn boek bleek een van zijn ontvoerden een journaliste te zijn geweest, Donna Basset. Zij had hem haar hele verhaal over een buitenaardse ontvoering op de mouw gespel. Mack, die Basset op haar woord had geloofd, maakte daarmee duidelijk dat een hypnotherapeut niet in staat is om in een onder hypnose voortgebracht relaas onderscheid te maken tussen wat waar gebeurd is en verzonnen”. (van Beurden, pag. 98)
In een enkele alinea doet van Beurden het werk van Mack af als niet ter zake doende. Dat Donna de zaak gewoon bedondert en eigenlijk strafwerk verdient en een aantal zweepslagen voor haar blote kont, maakt de auteur niet uit. Triomfantelijk roept hij “hosannah” en meent hiermee het definitieve bewijs te hebben geleverd dat Mack niet deugt. Het is het soort bewijsvoering waar me de maag van omdraait. Geen inhoudelijk verhaal over het werk van Mack, geen aandacht voor zijn controverse met “het wetenschappelijk establishement”, zijn visie op de aard van het universum en al helemaal geen wezenlijke aandacht voor de eigenlijke kern van de zaak: “het alien abduction fenomeen”. Vanzelfsprekend komen de kenmerken van het fenomeen een aantal pagina’s later wel aan bod wanneer het werk van Hopkins en Jacobs onder de loep wordt genomen. In een breedvoerig betoog wordt het karakter van Jacobs om zeep geholpen en belandt van Beurden na veel “vijven en zessen” bij de slotconclusie dat we hier te maken hebben met “aloude slaapstoornissen”.
Van Beurden plaatst, naar eigen zeggen, de ontwikkeling van het UFO fenomeen in het kader van naoorlogse verwikkelingen en de “koude oorlog”. Terugblikkend constateer ik dat dit maar gedeeltelijk waar is; de auteur heeft naar mijn bescheiden mening een kapstok gezocht waaraan hij zijn “overtuigingen” kan ophangen. Hij weigert opzichtig de diepte in te gaan, ontkent de realiteit van het fenomeen en produceert een boekwerkje dat “boter noch vis” is en zo aan de oppervlakte blijft dat ik me afvraag of van Beurden wel geinteresseerd is in “grensverleggende wetenschap”. Ware wetenschap is per definitie “grensverleggend” en neemt geen genoegen met een status quo. Van Beurden belandt jammerlijk genoeg in het kamp van Nanninga, Hulspas en van Utrecht; de kliek die deels gerelateerd is aan Skepter en hartstochtelijk de status quo van de “huidige wetenschappelijk stand van zaken” verdedigt. Hij herkent niet de rijkdom van ideeen die het werk van Mack, Jacobs en Hopkins genereert en ziet al helemaal niet in dat “de gevestigde orde” dit soort ideeen nodig heeft om een trapje hoger te komen op de ladder van begrip. Eigenlijk resulteert er voor mij, na het lezen van “Het Buitenaardse Raadsel”, maar één conclusie:
“Doe mij maar Hynek”.
Van Beurden heeft een volkomen overbodig werkje geschreven, zijn visie reikt niet verder dan de geaccepteerde wetenschappelijke stand van zaken, zijn verbeeldingskracht nadert het absolute nulpunt en zijn vooringenomenheid is zo mogelijk nog groter. Dat is niet erg, ik acht, zoals gezegd, van Beurden best in staat werkjes te schrijven die meer hout snijden dan het “Buitenaardse Raadsel”. De kwaliteit van de auteur is dat hij rap van de penriem is gesneden, de valkuil, dat hij vooronderstellingen beschouwt als absolute waarheden, de uitdaging: leren van gemaakte fouten en diepte zoeken in plaats van oppervlakkigheid.
Epiloog:
Op de keper beschouwd is het teveel eer voor de auteur dat er een recensie wordt geschreven over dit werkje. Ik heb het gedaan omdat ik me verplicht voel ten opzichte van Paul Harmans en UFO Plaza. Van Beurden doet geen recht aan de rijkdom aan diepte van het UFO fenomeen. Zijn “wetenschappelijk geloof”, verhindert hem vooralsnog waarheid van waan te onderscheiden. Wellicht is het een goede suggestie het volgende werkje de titel: “het wetenschappelijk geloof” mee te geven. Neemt niet weg dat ik van Beurden in staat acht “te groeien”, hij heeft talent, er is alleen meer inzicht in de “eigen motieven” nodig om uit te groeien tot groeibriljant. Er zijn in Nederland cursussen genoeg die hem die “groeimogelijkheid” bieden. “Keep up the good work” Marcel, het “Buitenaardse Raadsel” is een uitstekende poging, je ontgroeit vanzelf de kinderschoenen. Groetjes aan vrouw en kinderen.
Jan Blei