Deel
1
Het Cometa-rapport is het resultaat van een belangrijk Frans wetenschappelijk
onderzoek naar het UFO-fenomeen. De conclusies werden in 1999 gepubliceerd
en daarna, zoals gewoonlijk kun je wel zeggen, doodgezwegen en genegeerd.
Eigenlijk is dat een schandaal, want wetenschappers roepen wel om bewijs inzake
het UFO-fenomeen, maar zodra dat wordt aangedragen geeft men niet thuis. Ook
de media hebben verzaakt er aandacht aan te besteden en zijn afgegaan op de
bewering van professionele debunkers dat het rapport niets aantoont. Dat dat
een grove leugen is, wordt wel duidelijk als je de moeite neemt het te lezen.
Maar ach, dat kost tijd en de media hebben daarvan - in hun haast om zoveel
mogelijk slaapverwekkende programma’s en artikelen te brengen –
niet zo heel veel in huis.
Dit is deel 1 van het zeer uitgebreide rapport. Omdat publicatie van het complete rapport ineens veel lezers zal afschrikken, plaats ik met een tussentijd van enkele weken een deel. Ik heb Paul Remeysen, die in België woont en het Frans machtig is, bereid gevonden om het rechtsreeks vanuit het Frans voor ufowijzer te vertalen en ik wil hem daarvoor bij deze hartelijk bedanken.
HET COMETA RAPPORT (1999)
UFO’s
en Landsverdediging
Waarop moeten wij voorbereid zijn?
Vertaling: Paul Remeysen voor ufowijzer november 2004
Met dank aan ELRIC65 die ons dit machtige dossier doorstuurde.
COMETA is een
genootschap onderworpen aan de wet van 1 juli 1901, en voorgezeten door
generaal Denis Letty. Vrijwel het voltallig ledenkorps
draagt, of heeft dat gedaan, grote verantwoordelijkheden in de landsverdediging,
de industrie, het onderzoek of het onderwijs. In samenwerking met de Vereniging
der Auditeurs van het Institut des Hautes Etudes de Défense
Nationale (IHEDN, of het Instituut der Hogere Studies voor Landsverdediging)
heeft COMETA, na 3 jaar arbeid, zijn rapport gepubliceerd, en er kopieën
van ter hand gesteld aan de President van de Republiek, evenals aan de Eerste
Minister.
Dit rapport besluit tot “de quasi-zekere fysische realiteit van totaal onbekende vliegende voorwerpen..”. Het presenteert ook de hypothese van “buitenaardse bezoekers”. Het eindigt met 6 aanbevelingen, die aansturen op versterking en uitbreiding van de studie der UFO’s.
Een aantal leden van COMETA:
M.
Michel Algrin, doctor van staat in Politieke Wetenschappen, en
advocaat aan het Hof,
M. Pierre Bescon, generaal ingenieur der bewapening,
M. Denis Blancher, hoofdcommissaris van de nationale politie
bij de minister van binnenlandse zaken,
M. Jean Dunglas, dokter-ingenieur, ere-algemeen ingenieur
van landschappen, waters en bossen,
M. Bruno Le Moine, generaal van de landmacht,
Mme. Françoise Lépine, van de onderzoeksstichting
voor landsverdediging,
M. Christian Marchal, hoofdingenieur der Mijnen, directeur
der onderzoeken door ONERA,
M. Marc Merlo, admiraal,
M. Alain Orszag, staatsdokter in de Fysica, hoofdingenieur
der bewapening.
Aan deze studie werkten ook mee:
M.
Jean-Jacques Velasco, verantwoordelijke van de SEPRA,
M. François Louange, algemeen directeur van de maatschappij
Fleximage,
Mhn. Jean-Charles Duboc, Jean-Pierre Fartek, René Giraud,
militaire en burgerpiloten,
M. Edmond Campagnac, gewezen technisch directeur van Air
France in Tananarive,
M. Michel Perrier, eskadronschef van de nationale Gendarmerie,
M. Soun, lid van de algemene directie der Burgerluchtvaart,
M. Joseph Domange, generaal van de Luchtmacht, algemeen
afgevaardigde der uitgevers van het IHEDN.
Een samenvatting, door het IHEDN zelf, van het rapport COMETA:
COMETA is een genootschap dat ex-auditeurs van het IHEDN hergroepeert, en dat wordt voorgezeten door Denis Letty, generaal van de luchtmacht. Het rapport COMETA herneemt een reeks verzamelde getuigenissen over het optreden van vreemde fenomenen, zowel in Frankrijk als wereldwijd. Daaruit leiden de auteurs van het rapport af dat “de buitenaardse hypothese wetenschappelijk veruit de beste is. Zij is zeker niet categoriek bewezen, maar er bestaan in haar voordeel sterke vermoedens; en als zij exact blijkt te zijn, dan heeft zij zwaarwichtige consequenties.”
Zelfs al stellen de auteurs: “Tot op heden bestaat er (zeker officieel) geen enkel ongeval, en a fortiori geen enkele vijandige actie, die zonder twijfel aan een UFO kan worden toegeschreven.”, toch menen zij dat het koppig voortduren van het fenomeen aanleiding zou moeten zijn tot “overwegingen aangaande de strategische, politieke en religieuze consequenties, die een eventuele bevestiging van die hypothese met zich mee zou brengen.”
In
zijn bijdrage aan het dossier benadrukt generaal Bernard Norlain, ex-directeur
van het IHEDN: “Er stellen zich concrete problemen, die
een antwoord verlangen in de vorm van daden.”
INHOUD
Voorwoord door André Lebeau, ex-president van de CNES: “Het probleem ontdoen van zijn irrationele bolster” [De tekst ontbreekt. Vert]
Voorwoord door generaal Bernard Norlain, ex-directeur van het IHEDN: “Er stellen zich concrete problemen, die een antwoord verlangen in de vorm van daden.” [De tekst ontbreekt. Vert]
Voorwoord door Denis Letty, generaal van de luchtmacht: “Alle hypothesen overwegen.” [De tekst ontbreekt. Vert]
Inleiding
Deel I: Feiten en Getuigenissen
Hst 1: Getuigenissen van Franse piloten
Hst 2: Lucht-luchtwaarnemingen wereldwijd
Hst 3: Waarnemingen vanop de grond
Hst 4: Directe ontmoetingen (‘Close encounters’) in Frankrijk
Hst 5: Voorbeelden van niet-klassieke verklaringen der fenomenen
Deel II: Hoever staat onze Kennis
Hst 6: Organisatie van het onderzoek in Frankrijk
Hst 7: Methode en resultaten van de GEPAN/SEPRA
Hst 8: UFO: hypothesen en pogingen om een model te ontwikkelen
Hst 9: Organisatie van het onderzoek in het buitenland
Deel III: UFO’s en Landsverdediging
Hst 10: Strategische vooruitzichten
Hst 11: Implicaties voor de luchtvaart
Hst 12: Implicaties voor wetenschap en techniek
Hst 13: Implicaties voor politiek en godsdienst
Hst 14: Implicaties voor de media
Appendix
1: Opsporingen met radar in Frankrijk
2: Observaties door astronomen
3: Leven in het heelal
4: Het koloniseren van de ruimte
5: De zaak Roswell – De desinformatie
6: Het fenomeen ‘UFO’ tot in de oudheid – stukjes chronologie
7: Diverse psychologische, sociologische en politieke aspecten van het UFO-fenomeen
Bibliografie [De inhoud ontbreekt. Vert]
Woordverklaringen [De inhoud ontbreekt. Vert]
INLEIDING
In 1976 heeft een comité van het Instituut voor Hogere Studies der Landsverdediging (IHEDN, of Institut des Hautes Etudes de Défense Nationale), voorgezeten door generaal Blanchard van de Gendarmerie Nationale, het dossier geopend van de niet-geïdentificeerde vliegende voorwerpen. Het doel hiervan was voorstellen te formuleren om het opsporen en het verzamelen van data over die fenomenen te organiseren. Dit doel werd bereikt, want de aanbevelingen van het comité werden in daden omgezet door de oprichting van de Groep ter Studie der Niet-geïdentificeerde Lucht-ruimtelijke Fenomenen (GEPAN, of Groupe d’Etudes des Phénomènes Aérospatiaux Non-identifiés), de voorloper van de huidige Dienst voor Onderzoek der Fenomenen bij de Terugkeer in de Dampkring (SEPRA, of Service d’ Expertise des Phénomènes de Rentrée Atmosphérique), die ressorteert onder het Nationaal Centrum voor Ruimteonderzoek (CNES, of Centre National d’Etudes Spatiales) en die met dit dossier belast is.
Na 20 jaar leek het ons nuttig een balans op te maken van wat wij geleerd hebben uit die waarnemingen, te meer omdat het grote publiek er in toenemende mate in geïnteresseerd is en blijkbaar ook steeds meer overtuigd raakt van de buitenaardse oorsprong der UFO’s. Men hoeft slechts te letten op het aantal films en Tv-uitzendingen die over dit onderwerp handelen. Uit taalkundige luiheid gebruiken wij consequent de populaire term UFO (Unidentified Flying Object) [In het Frans natuurlijk OVNI (Object Volant Non-Identifié)] in plaats van het meer wetenschappelijke PAN (Phénomène Aérospatial Non-identifié, of niet-geïdentificeerd lucht-ruimtelijk fenomeen).
Om maar meteen alle twijfel te bannen: het fenomeen blijft bestaan en het aantal waarnemingen dat absoluut onverklaarbaar blijft, ondanks een overvloed aan details en gegevens, stijgt overal ter wereld.
Waarnemingen op de grond zelf, zoals bv. die in Trans-en-Provence (1981), werden het onderwerp van gedetailleerde studies, die bewezen dat daar wel degelijk ‘iets’ geland en een tijd blijven staan was. Burgerlijke zowel als militaire piloten hebben aangrijpende ooggetuigenverslagen aangedragen, vaak nog versterkt door registraties op radar, zoals onlangs nog in Frankrijk. Geconfronteerd met de afwezigheid van enig betrouwbaar bewijs voor de herkomst van die fenomenen stijgt onze nood aan duidelijkheid.
Het eerste deel van dit rapport wijden wij geheel aan een aantal bijzonder opvallende waarnemingen in Frankrijk en daarbuiten.
Het tweede deel verduidelijkt eerst de huidige organisatie van het onderzoek naar die fenomenen in Frankrijk en elders; daarna trekken wij de aandacht op het werk van wetenschappers uit heel de wereld die zich aan UFO’s interesseren en die, zoals we zullen zien, verklaringen voorstellen die deels berusten op de gekende wetten van de fysica. Enkele daarvan (zoals systemen van aandrijving of niet-kwetsende wapens) zijn mogelijk op korte, middellange of lange termijn ook hier te realiseren. Wij zullen in parade alle belangrijke voorgestelde verklaringen nalopen en vooral letten op diegene die stroken met de huidige stand van de wetenschap, gaande van geheime motoren tot buitenaardse manifestaties.
Het UFO-fenomeen belangt in bredere zin ook Landsverdediging aan en lokt daarom een aantal maatregelen uit die wij in het derde en laatste deel zullen ontleden:
• Voldoende informatie voor militaire en burgerpiloten in de vorm van een geschikte gedragscode bij een eventuele ontmoeting en meer algemeen, ook voor het grote publiek en de gezagdragers.
• Een uitbreiding der activiteiten van de SEPRA (zie boven) en een promotie van complementaire wetenschappelijke activiteiten zoals waakzaamheid en onderzoek.
• Een bezinning over de strategische, politieke en religieuze gevolgen die een eventuele bevestiging van de buitenaardse hypothese met zich mee zou brengen; een hypothese die men van nu af aan maar beter haar adjectief ‘bizar’ kan ontnemen.
DEEL I: FEITEN EN GETUIGENISSEN
Voordat wij verder gaan lijkt het ons interessant u enkele feiten en getuigenissen voor te stellen, die elk afzonderlijk reeds de diepgaande studie wettigen die wij hierna uiteenzetten. Dit zijn:
• Drie getuigenissen van Franse militaire en burgerpiloten over confrontaties met UFO’s in de vlucht. Vijf gevallen wereldwijd van lucht-luchtwaarneming van eerste orde.
• Drie gevallen van waarneming vanop de grond.
• Vier gevallen van directe ontmoeting (zgn. ‘close encounters’) in Frankrijk.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden, gekozen uit honderden gevallen wereldwijd tijdens de laatste decaden, die als ‘opmerkelijk’ beschouwd worden omdat ze geloofwaardig en goed gedocumenteerd zijn. Geen van deze gevallen werd opgehelderd, daar waar onderzoek meestal toelaat de herkomst te bepalen van de fenomenen die getuigen gezien hebben. Wij geven van dat laatste 2 frappante voorbeelden.
HOOFDSTUK 1: GETUIGENISSEN VAN FRANSE PILOTEN
Voor het comité zijn drie Franse piloten komen getuigen over hun confrontatie in volle vlucht met UFO’s. Hun getuigenissen zijn des te interessanter omdat zij zelf deel uitmaken van de luchtvaartwereld en fenomenen in de lucht dus beter kunnen evalueren.
1.1
M. Giraud, piloot van een Mirage IV (7 maart 1977)
Men heeft het verloop van dit incident gereconstrueerd aan de hand van de
radiocontacten tussen de piloot en de controletoren, die, volgens de geldende
procedures in alle controlecentra, systematisch opgenomen en een zekere tijd
bewaard worden.
Het incident vond plaats op 7 maart 1977 rond 21h 00 lokale tijd, ter hoogte van Dijon, toen een Mirage IV na een nachtvlucht op de automatische piloot terugvloog naar Luxeuil. De kruishoogte is 9600 m, de snelheid bedraagt 0,9 Mach en de vluchtomstandigheden zijn uitstekend. De piloot Hervé Giraud (P) en zijn navigator (N) bemerken “op 3 uur” van hun vliegtuig (een uurcode die door militairen vaak gebruikt wordt om richtingen aan te wijzen. 12 u is recht voor; 3 u is vol rechts, enz. Vert.) en op gelijke hoogte een zeer heldere lichtschijn, wiens koers tot een botsing moet leiden en die zeer snel nadert. Vanaf nu in dit betoog noemen we dit licht “aanvaller” (A1).
P contacteert het militaire radarstation van Contrexéville dat hen in ‘beeld’ heeft en vraagt of zij radarcontact hebben met een vliegtuig dat op hen afkomt. Want P en N denken beiden dat het een onderscheppingsvliegtuig van de luchtmacht (defensie) is, dat, zoals vaak als oefening gebeurt, hen tracht te onderscheppen, om hen dan te identificeren met zijn krachtige schijnwerper. De controleur (C) van de radarpost heeft geen enkel overeenkomstig radarcontact op zijn scherm en antwoordt dus negatief, maar dan vraagt hij de beide piloten hun zuurstoftoevoer te checken. Dit is een klassieke hulpprocedure, want het is bekend dat een zuurstofdefect of –tekort hallucinaties kan uitlokken. Maar het feit dat C die vraag stelde, bewijst dat hij uiterst verbaasd was over de vraag van de bemanning.
Daar A1 nog steeds op koers ligt richting Mirage, zet P een bocht naar rechts in, richting A1. Maar hij moet die bocht steeds korter trekken (tot een hoekversnelling van 3 à 4g), om visueel contact te kunnen houden met A1 en om deze te beletten zich in zijn spoor te nestelen. Desondanks lukt het A1 toch om achter P te komen. Hij installeert zich naar schatting 1500 m achter de Mirage. Daarop werpt P zijn bocht om naar links, om het visueel contact met A1 te herstellen. Hij ziet nog net hoe de lichtschijn zich met zeer grote snelheid verwijdert op een koers “11 uur”.
P hervat de koers naar Luxeuil. Maar zowat 45 seconden later voelt hij zich naar zijn eigen zeggen ‘begluurd’ en hij zegt tegen N: “Je zal zien, dat komt terug!” En inderdaad, een identieke lichtschijn (die we A2 noemen) verschijnt op “3 uur”. Dan zet P een uiterst scherpe bocht in (6,5g), om zijn toestel te verlossen van iets dat hij vanaf nu beschouwt als een reële bedreiging. Het licht volgt zijn bewegingen om zich tenslotte te installeren in zijn achtersector, naar schatting 2000 meter achter de Mirage. Zoals even tevoren gooit P opnieuw zijn bocht om en ziet het licht op dezelfde manier verdwijnen als voordien. Ook van A2 heeft C geen radarbeeld op zijn scherm.
P en N hernemen hun normale koers en kunnen verder ongehinderd terugkeren naar hun basis in Luxeuil.
Tot zover de feiten.
Twee punten verdienen bijzondere aandacht:
• Alleen een gevechtsvliegtuig had zich kunnen gedragen zoals A1 en A2 wat betreft snelheid en wendbaarheid. Maar dan had C een duidelijke echo van dat vliegtuig op radar moeten hebben, zeker op die hoogte en des te beter zichtbaar omdat er geen enkel ander verkeer was in de buurt van de Mirage IV.
• Rekening houdende met de klaarblijkelijke bewegingen van A1 en A2 (en los van de vraag of dit nu 1 of 2 toestellen waren), kan hun snelheid alleen maar supersonisch geweest zijn. In het geval van gevechtsvliegtuigen had dit op de grond moeten zorgen voor de bekende zware knal door de geluidsmuur en des te meer daar de schokgolf gefocusseerd werd door de bocht. (Bij supersonisch genomen bochten komen de schokgolven van de geluidsbarrière des te erger samen in het middelpunt van de fictieve cirkel waar de bocht een deel van is. Vert.) Bovendien was het nacht en dus stil op de grond. Nochtans is er in de streek op dat ogenblik geen enkel bijzonder geluid waargenomen.
1.2
Getuigenis van een jachtpiloot (3 maart 1976)
Deze piloot (P) wenste eerst anoniem te blijven en wat volgt komt uit de schriftelijke
verklaring die hij ons heeft toegestuurd. Achteraf heeft hij zich toch bekendgemaakt;
het is kolonel Claude Bosc.
Op 3 maart 1976 voert P, die op dat moment leerling-jachtpiloot is aan de luchtvaartschool van Tours, een solo-nachtvlucht uit met een oefenvliegtuig type T-33. Zijn opdracht is een navigatieoefening op 6000 m hoogte, op een traject dat loopt langs de lijn Rennes-Nantes-Poitiers, met tenslotte een landing in Tours. Meerdere toestellen nemen deel aan dezelfde oefening, met een interval van 5 min. De nacht is donker maar zonder wolken en de steden op het bedoelde parcours tekenen zich zeer duidelijk af. De zichtbaarheid bedraagt meer dan 100 km.
Tijdens deze gestabiliseerde vlucht op 6000 m hoogte, met een constante snelheid van 460 km/u, bemerkt P recht vooruit en zeer veraf (op de limiet van de zichtbaarheid) iets waarvan hij eerst denkt dat het een groene lichtkogel is. Maar binnen 1 à 2 sec. stijgt deze ‘fusée’ 1500 m boven P’s eigen vluchthoogte uit en begint dan terug te dalen in P’s richting. Zij nadert met duizelingwekkende snelheid op een koers die een botsing belooft, en haar licht ‘vult’ heel de voorruit van de cockpit. In de mening dat een botsing onvermijdelijk is, laat P in een soort zelfbeschermingsreflex de stuurknuppel los en kruist de armen voor zijn gezicht. Heel zijn toestel is omgeven door een intens groen, fosforescerend licht. P bemerkt in het groene geheel een bol of ‘sfeer’ (S), die op het allerlaatste moment zijn vliegtuig ontwijkt en in een fractie van een seconde rakelings over zijn rechtervleugel heen schiet.
Achteraf herinnert P zich de volgende details van het incident:
• S is niet heel groot, slechts 1 tot 2 meter doorsnede.
• S heeft een staart, zoals een komeet, en die is ook groen fluorescerend.
• De kern van S bestaat uit zeer hevig wit licht, vergelijkbaar met de intensiteit van een flitslamp.
• De volledige waarneming heeft nog geen 5 sec geduurd.
P was erg geschokt door dit fenomeen. Hij meldde het aan de verantwoordelijke van de radarpost die op de grond de gehele missie controleerde. Maar op het radarscherm had men geen enkele registratie gezien. Na afloop van de oefening verklaarden 2 andere piloten, die hetzelfde parcours afgelegd hadden, dat ze hetzelfde fenomeen gezien hadden, maar dan vanop afstand.
1.3
Air France vlucht AF 3532 (28 jan 1994)
Jean-Charles Duboc (P), boordcommandant van de Air France-vlucht AF 3532,
verzorgt op 28 jan 1994 de verbinding tussen Nice en Londen, bijgestaan door
de co-pilote Valérie Chauffour (CP).
Bij ideale weersomstandigheden en op een kruishoogte van 11.900 m, overvliegen zij om 13u14 Coulommiers in het departement Seine-et-Marne, als de hoofdsteward, die toevallig even in de cockpit is, hen wijst op een fenomeen dat hijzelf voor een meteorologische ballon houdt. CP sluit zich daar onmiddellijk bij aan, maar als P op zijn beurt het voorwerp ziet denkt hij eerst aan een vliegtuig dat in een bocht hangt met 45’ zijdelingse helling [Denkelijk moet dit 45° (graden) zijn. Want 45' (hoekminuten) of nauwelijks driekwart van 1 graad helling is op die afstand absoluut onzichtbaar. Vert]. Even later zijn ze echter alledrie overtuigd dat het geziene voorwerp op niets lijkt dat zij kennen.
De uitstekende zichtbaarheid en de aanwezigheid van altocumulusbewolking als maatstaf, laten P toe het fenomeen te lokaliseren op een hoogte van 10.500 m en op een afstand van ongeveer 50 km. Rekening houdend met de diameter die de ‘machine’ zelfs van zover nog heeft, besluiten zij dat ze uitgesproken groot moet zijn. Treffend is dat de machine blijkbaar van vorm en kleur verandert. Eerst lijkt ze op een bruine klok, vervormt zich dan tot een kastanjebruine lensvormige schijf, om tenslotte links van hun toestel ogenblikkelijk te verdwijnen, als was ze van de éne seconde op de andere onzichtbaar geworden.
P brengt verslag uit aan de controlepost der luchtvaartnavigatie in Reims, die niet op de hoogte is van de aanwezigheid van welk vliegend toestel dan ook in die omgeving. Nochtans brengt Reims, volgens de bestaande procedures, het Centrum der Operaties van de Luchtverdediging (CODA) in Taverny op de hoogte van de waarnemingen van de genoemde bemanning. De controlepost draagt P ook op om vanaf zijn landing de procedure “Airmiss” te volgen. (Geen verklaring van de term in de tekst. Vert.). CODA heeft namelijk inderdaad een radarspoor opgepikt, aangegeven door de controlepost van Cinq-Mars-la-Pile, dat qua tijd en plaats overeenkomt met het waargenomen fenomeen. Dit spoor, dat gedurende 50 sec werd geregistreerd, kruiste inderdaad het traject van vlucht AF 3532 en komt met geen enkel aangevraagd vluchtschema overeen. Daarbij is het belangrijk dat exact op het ogenblik waarop het voorwerp voor de bemanning ‘onzichtbaar’ werd, het spoor ook van het radarscherm verdween.
Onderzoek door CODA maakt het mogelijk om de hypothese van de weerballon meteen uit te sluiten en bovendien om de juiste afstand tussen de kruisende trajecten exact te meten. Daaruit valt de grootte van het raadselachtige toestel te berekenen: ongeveer 250 m lang.
Men moet bedenken dat het regionaal centrum Noord van de Franse luchtvaart (CRNA) 3000 bewegingen per dag behandelt en in de laatste 7 jaar toch maar 3 raadselachtige gevallen heeft doorgegeven. Eén van die drie is vlucht AF 3532.
HOOFDSTUK 2: LUCHT-LUCHTWAARNEMINGEN WERELDWIJD
We kunnen best even preciseren dat lucht-luchtwaarnemingen gedefinieerd worden als waarnemingen gedaan vanop “luchtschepen”, vliegende toestellen van welke aard dan ook, zelfs een valscherm. Dit hoofdstuk beschrijft 5 belangwekkende voorvallen op verschillende plaatsen ter wereld, die het onderwerp werden van een officieel onderzoek door de lokale autoriteiten. In 4 van die gevallen werden voorwerpen zowel visueel waargenomen als door radar. In het vijfde werd de waarneming gedaan door talrijke onafhankelijke getuigen.
2.1
Lakenheath, Verenigd Koninkrijk (13-14 aug 1965)
De twee militaire bases Lakenheath en Bentwaters, die gezamenlijk gebruikt
worden door de USAF en de RAF, liggen in de omgeving van Cambridge, de eerste
30 km ten noordoosten, de tweede ten westen op de kust.
De onbekende vliegende voorwerpen die deze beide bases op hun radar volgden in de nacht van 13 op 14 augustus 1956, zijn officieel tot “onbekend” uitgeroepen door een rapport van de commissie Condon die belast was met het evalueren van alles wat de Amerikaanse luchtmacht ivm. UFO’s had gedaan (zie hst 9), en die haar rapport publiceerde in 1969.
Het tijdschrift “Astronautics and Aeronautics” publiceerde in september 1971 een studie over het voorval van de hand van Thayer, de radarexpert van de commissie Condon. Hiervoor steunde deze deels op [hier ontbreekt minstens de helft van een woord, of misschien nog iets meer; denkelijk “de studie” Vert.] gepresenteerd in 1969 door James Mac Donald, professor in de fysica van de dampkring.
Wij herinneren het publiek eraan dat Philipp Klass, redacteur van het magazine “Aviation Week and Space Technology” bij herhaling, en vooral in 1976, getracht heeft de vorige studies te bekritiseren en de feiten af te zwakken tot een reeks banale gebeurtenissen (meteorieten, anomalieën in de doorseining van de radar, enz.).
De feiten zelf begonnen op de basis van Bentwaters, en werden tussen 21 en 22 uur al voorafgegaan door ongebruikelijke waarnemingen op hun radar die alles wat nadert observeert. Maar daar gaan we niet verder op in.
Het verloop was als volgt: Om 22u55 registreert de radar een onbekend object dat zich van oost naar west verplaatst, dwars over de basis heen. Ondanks tegenwind die vrijwel pal op kop staat, gebeurt dit met een snelheid van klaarblijkelijk 2000 tot 4000 mijl per uur (mph), zegge 3200 à 6400 km/u. Nergens wordt een knal van de geluidsbarrière gesignaleerd. Het personeel van de controletoren te Bentwaters zegt op datzelfde moment een fel licht gezien te hebben dat over het terrein vloog van oost naar west “met een formidabele snelheid”, op een geschatte hoogte van 1200 m. Tegelijkertijd vliegt er een piloot met een militair transportvliegtuig op 1200 m boven de basis. Hij verklaart dat een verblindend licht onder zijn toestel is doorgeschoten van oost naar west “met een enorme snelheid”. De beide getuigenissen bevestigen de radargegevens en ze versterken elkaar.
De radaroperator van Bentwaters stuurt deze eensluidende waarnemingen (van radar en visueel) door aan de kwartiermeester van het centrum voor radarcontrole van het luchtverkeer in Lakenheath, een Amerikaans onderofficier aan wie wij een behoorlijk gedetailleerd verslag te danken hebben van deze observaties en ook van degene die nog zullen volgen. Deze O.O. (intussen op pensioen) stuurt zijn verslag in 1968 door naar de commissie Condon. Het is coherent en niet (tenzij op enkele détails) in tegenspraak met de documenten uit het “Blue Book” dat de USAF over die nacht samenstelt. In het “Blue Book” zitten ondermeer de reglementaire telex die Lakenheath onmiddellijk aan het Blue Book-team heeft doorgestuurd en het rapport over de feiten, dat de Amerikaanse kapitein Halt, inlichtingsofficier te Bentwaters, twee weken later aan hetzelfde team bezorgt.
Na ontvangst van de waarnemingen uit Bentwaters alarmeert de kwartiermeester van Lakenheath zijn radaroperators. Eén van deze mensen ontdekt een stationair object op 40 km Z.-W. van de basis, vrijwel in de as van het traject gevolgd door het eerste supersonisch object om 22u55. De kwartiermeester contacteert de naderingsradar van Lakenheath die de waarneming bevestigt. Plotseling zien de radarwaarnemers van het controlecentrum voor het luchtverkeer het vreemde object zonder tijdsverloop overschakelen van immobiliteit naar beweging tegen 600 à 950 km/u. [Door het vervolg heb ik een vermoeden dat er hier een schrijffout staat in de Franse tekst en dat men bedoelt: 900 à 950 km. Vert]
De kwartiermeester verwittigt de commandant van de basis. Het object verandert meermaals van richting en beschrijft segmenten naar rechts die variëren van 13 tot 30 km, onderbroken door haltes die 3 tot 6 min duren. Telkens verandert de snelheid van een waarde nul naar een waarde van zowat 950 km/u (en terug) zonder overgang! Visuele waarnemingen vanop de grond bevestigen zowel de hoge snelheden als de verstommende acceleraties. De reglementair naar Lakenheath gestuurde telex besluit: “Het feit dat de sterke versnellingen en de bruuske haltes van het object vastgesteld werden door de radar èn visueel vanop de grond, geeft aan het rapport een geloofwaardigheid die vrijwel zekerheid is. Wij geloven niet dat zulke waarnemingen veroorzaakt kunnen worden door welk meteorologisch of astronomisch fenomeen dan ook.”
Na 30-45 min stuurt de RAF er een nacht-jachtvliegtuig, een Venom met 2 plaatsen, op uit om het object te achtervolgen. Het centrum voor radarcontrole van het luchtverkeer in Lakenheath gidst het toestel naar het object, dat zich nu 10 km ten oosten van de basis bevindt. De piloot krijgt zijn doel visueel in zicht en op zijn radar – maar raakt het weer kwijt. Het centrum gidst hem nu naar een punt 16 km oost van Lakenheath, waar de piloot zijn doel terugvindt (hij zegt: “mijn mitrailleurs staan op hem gefixeerd”), maar het even later weer verliest. Maar de radar is blijven kijken en verwittigt de piloot dat het object met een vlugge manoeuvre nu achter zijn rug zit en hem van kortbij volgt. De piloot bevestigt dit bericht. Onder de ‘ogen’ van de radar probeert de piloot nu 10 min lang alles wat hij kan om terug achter het object te komen (loodrecht stijgen, duikvluchten, doorlopende bochten, …) – tevergeefs. Volgens de radar op de grond volgt de UFO hem moeiteloos op dezelfde korte afstand.
Tenslotte raakt de piloot door zijn brandstof heen en moet terug naar zijn basis, waarbij hij opnieuw vraagt of de UFO er nog steeds is. Die is er inderdaad, maar plotseling blijft die stilhangen. De radar ziet hem een paar kleine ‘sprongetjes’ maken, waarna hij naar het noorden verdwijnt tegen de gebruikelijke 950 km/u. Rond 3u30 verdwijnt hij uit het bereik van de radar.
Een tweede Venom, die was uitgestuurd om de eerste af te lossen, moet al heel snel terugkeren wegens verschillende mechanische defecten, zonder zijn doel gezien te hebben.
In het tijdschrift “Astronautics and Aeronautics” besluit Thayer zijn artikel als volgt: “Als men let op de hoge geloofwaardigheid van de informatie, de coherentie en continuïteit van de verslagen en ook op hun hoog gehalte aan ‘vreemdheid’, dan is dit UFO-verhaal zeker één der meest verontrustende tot op heden.”
2.2
Het vliegtuig RB-47 in de USA (17 juli 1957)
Dit geval, dat in het Condon-rapport eveneens te boek staat als “niet
geïdentificeerd”, wordt al 40 jaar lang intensief onderzocht. De
fysicus James Mac Donald heeft de resultaten van een eigen onderzoek in 1971
gepubliceerd in het tijdschrift “Astronautics and Aeronautics”.
Daarop heeft de hiervoor reeds genoemde journalist (en beroeps debunker.
Vert.) Philipp Klass zich uitgesloofd om een belabberde, minimaliserende
interpretatie van de feiten te verspreiden (in 1976), die vanaf het eerste
woord betwistbaar is. Deze visie werd eind 1997 wat betreft de essentie over
heel de lijn weerlegd na een diepgaande enquête, vervat in een memorandum
van Brad Sparks, specialist in ruimtevaarttechnieken.
Hierna volgen de belangrijkste feiten van het gebeuren, waarbij een lichtend, niet-geïdentificeerd vliegend voorwerp ontdekt werd. Ditmaal gebeurde dat niet alleen visueel en op radar, maar bovendien door de registratie van microgolven die door de UFO werden uitgezonden.
De RB-47 was een bommenwerper waarvan het bommenruim was omgebouwd. Er was accommodatie ingebouwd voor drie officieren met elk de nodige apparatuur om de straling van grondradars op te sporen, met hun richting en azimut, maar niet hun afstand of de aard van hun signalen. In het midden-zuiden van de USA, waar het vliegtuig die dag een oefenvlucht uitvoerde, liggen talrijke radarstations die signalen uitzenden op verschillende golflengten rond 3000 MHz en met pulsaties van 1 µsec (microseconde) lang, telkens om de 600 µsec. Deze radars zwiepen 4x per minuut de hele horizon af. Drie andere officieren (piloot, co-piloot en navigator) bevonden zich in de cockpit en konden daarom naar buiten kijken. Alle zes de officieren zijn in 1969 door Mac Donald ondervraagd. Ziehier hun verhaal.
Het eerste incident gebeurde denkelijk rond 9u30 Universele Tijd (3u30 lokale tijd) boven de Mississippi toen het vliegtuig van boven de Golf van Mexico terugkeerde naar het noorden en de kust bereikte iets ten oosten van de Mississippidelta, met een kruissnelheid van 0,75 Mach. Kapitein Mac Clure ontdekte toen een spot op zijn scherm die wees op een bron van pulserende microgolven gesitueerd rechts achter de RB-47 (in de richting “5 uur”). Deze ‘bron’ haalde hun vliegtuig zeer snel in, stak het voorbij, draaide er omheen en verdween weer links achter (in een richting tussen “6 en 9 uur”). Deze bron was dus in de lucht transporteerbaar, en vloog supersonisch.
Mac Clure noteerde de karakteristieken van het signaal: die waren dezelfde als die van de vernoemde radars op de grond, behalve de duur van de impulsen, die bedroeg 2 µsec. Mac Clure gaf dit incident niet meteen door, in de veronderstelling dat er misschien iets schortte aan zijn elektronica. Want zoals ook Klass schrijft: in die tijd bestond er noch in de USA, noch in de USSR een supersonisch vliegtuig dat groot genoeg was om een radar te vervoeren die een signaal kon uitzenden zoals beschreven.
Het volgende incident vond plaats om 10u10 UT in Louisiana, toen commandant Chase (de piloot) en kapitein Mac Coyd (de co-piloot) een intens blauwwit licht zagen, dat uit de richting “11 uur” op hen af kwam, vervolgens van links naar rechts over hen heen ‘sprong’, om tenslotte te verdwijnen in de richting “2 uur”. Klass heeft aangetoond dat dit object misschien een optische illusie was, veroorzaakt door het traject van een meteoriet. Maar op het moment zelf vroegen Chase en Mac Coyd zich alleen af of ze niet met een UFO te maken hadden.
Toen Mac Clure hen bezig hoorde, dacht hij terug aan zijn eigen waarneming daarvoor, en zocht hij een gelijkaardig signaal als dat vorige. Hij vond zo’n identiek signaal om 10u30 UT, dat, toeval of niet, uit de richting “2 uur” kwam. Het signaal werd bevestigd door kapitein Provenzano, wiens detector eveneens werkte op golflengten rond de 3000 MHz. Dit signaal kon niet afkomstig zijn van een vaste radar, want de richting “2 uur” bleef minutenlang constant, hoewel hun vliegtuig gewoon zijn westelijke koers bleef volgen. Intussen kwamen zij boven Texas en daarna binnen bereik van de radarpost Utah (niet de staat), vlak bij Dallas. De bemanning bracht verslag uit aan Utah, die daarop het vliegtuig op het scherm kreeg tezamen met een ander object dat een constante afstand van 18 km bewaarde tussen zichzelf en de RB-47.
Om 10u39 – nog altijd boven Texas, op zijn koers van 10.500 m hoogte – bemerkte commandant Chase een rood licht van aanzienlijke afmetingen, dat zich naar zijn schatting 1500 m lager bewoog dan hijzelf. Het was perfect helder, maar de commandant kon noch de vorm, noch de afmetingen van het object vaststellen; alleen had hij sterk de indruk dat het licht langs boven uit het toestel kwam.
Om 10u40 kreeg hij toelating dit object te volgen en bracht Utah daarvan op de hoogte. Hij vertraagde en versnelde dan weer. Utah bracht hem op de hoogte dat zijn (nog steeds aanwezige) ‘schaduw’ hem precies imiteerde en daarbij de afstand van 18 km constant hield.
Om 10u42 versnelt Chase opnieuw als hij het rode object een bocht naar rechts ziet maken richting Dallas. Dit wordt bevestigd door Mac Clure.
Om 10u50, iets ten westen van Dallas, stopt het eerste [Hier ontbreekt iets of is er iets slecht geformuleerd. Het rode licht wordt 3x vernoemd; daarna lijkt het verhaal terug te schakelen naar het eerste object. Eerst is dat nog niet zeker (cursief markering verderop). Daarna lijkt het wel vast te staan. Vert.] object en verdwijnt tegelijk uit het zicht van de twee radars (Utah en de boordradar van de RB-47, die het beeld had opgepikt toen het vliegtuig dicht genoeg bij het object kwam) en ook van het scherm van Mac Clure. (Het verdwijnen van objecten van het radarscherm is tegenwoordig minder verbluffend dan toen; men denkt meteen aan technieken van verheimelijking en elektronische camouflage zoals die tegenwoordig ontwikkeld worden of al in gebruik zijn.) Het vliegtuig maakt nu een bocht naar links. Mac Clure vindt een signaal terug, denkelijk dat van Utah. Het visueel en ook het radarcontact met het (eerste? Vert.) object worden hersteld.
Om 10u52 ziet Chase het (welk? Vert.) object vrijwel vallen tot op ongeveer 4500 m. Hij maakt met de RB-47 een duikvlucht van 10.500 tot 6000 m. Meteen en tegelijkertijd verdwijnt het object uit het zicht van de radar van Utah en van het scherm van Mac Clure.
Om 10u57 (nog steeds dicht bij Dallas) verschijnt het object terug op Mac Clure’s scherm. Utah meldt dat het een dringend en geheim “CIRVIS”-radiorapport (Communication Instructions for Reporting Vital Intelligence Sightings; een rapport over vitale geheimzinnigheden, verstuurd met een uitzonderlijke techniek. Vert.) heeft doorgestuurd naar het Commando van de Luchtverdediging; iets waartoe de luchtmacht verplicht is wanneer zij een niet-geïdentificeerd vliegend voorwerp waarneemt.
Om 10u58 krijgt de piloot terug “visueel contact” met het object in de richting “2 uur”. Enkele minuten later realiseert hij zich dat zijn brandstofvoorraad drastisch daalt. Hij besluit terug te keren naar zijn basis en koerst scherp noord, richting Oklahoma City. Utah meldt dat het object het vliegtuig achternakomt, alweer op 18 km afstand. Utah probeert ook jachtvliegtuigen achter het onbekende object aan te sturen. Omdat dit object nu lager en achter de RB-47 vliegt, is het vanuit de cockpit niet te zien. Wel blijft het zichtbaar op het scherm van Mac Clure tot dicht bij Oklahoma City, dus ver buiten het bereik van de radarpost Utah. Om 11u40 verdwijnt het plotseling van het scherm.
2.3
Teheran (18 op 19 september 1976)
Dit incident vond plaats in de nacht van 18 op 19 september 1976. Verschillende
kranten uit heel de wereld brachten het verhaal, meer of minder waarheidsgetrouw.
Zo ondermeer France-Soir, in haar uitgave van 21 september.
Een Amerikaans staatsburger stelde diepgaande pogingen bij de Amerikaanse autoriteiten in het werk om een officieel verslag van de feiten los te krijgen en beriep zich daartoe op de wet voor vrijheid van informatie. Tenslotte kreeg hij een antwoord van het DIA (Defence Intelligence Agency). Nadien zijn er nog andere Amerikaanse documenten vrijgegeven.
Interviews van Iraanse generaals en van de Iraanse luchtvaartcontroleur, die bij deze zaak betrokken waren, maken het mogelijk het DIA-rapport te bevestigen en zelfs een beetje aan te vullen (men kan namelijk bepaalde eigennamen invullen).
De lezingen leiden tot de volgende samenvatting:
Op 18 sept. rond 11 u ’s avonds ontvangt de controletoren van de luchthaven in Teheran een flink aantal oproepen die een vreemd, verlicht voorwerp signaleren, dat immobiel in de lucht hangt boven de residentiële wijk Shemiran, in het noorden van de hoofdstad. Hossain Perouzi, verantwoordelijke van de nachtploeg op de toren, loopt naar buiten om het object te bekijken met een verrekijker. Hij getuigt achteraf dat hij een rechthoek gezien heeft, (denkelijk het zijaanzicht van een cilinder) met aan de uiteinden knipperende wit-blauwe lichten. In het midden had het object een klein rood lichtje dat cirkels beschreef.
Perouzi brengt verslag uit van deze extravagante observatie aan het opperbevel van de Keizerlijke Luchtmacht. Deze alarmeert generaal Youssefi, hiërarchisch hun derde man. Vanop zijn balcon ziet Youssefi een object vergelijkbaar met een ster (vooraanzicht van de cilinder? Vert.), maar veel groter en veel helderder. Hij beveelt (met Perouzi als tussenpersoon) er een Phantom-F4 op af te sturen.
Als de F4 binnen 45 km van zijn doel komt laten al zijn boordinstrumenten en al zijn communicatiemiddelen (radio en interfoon) het abrupt afweten. De piloot houdt de interceptie voor gezien en keert terug naar zijn basis. Daarop starten alle boordapparatuur en de communicatiemiddelen spontaan terug op. Generaal Youssefi stuurt een tweede F4, die de UFO op zijn radarscherm krijgt met een echo die overeenkomt met die van een Boeing 707. De F4 nadert de UFO met een onderling snelheidsverschil van 280 km/u, maar van zodra hij de grens van 45 km afstand bereikt versnelt de UFO en houdt die onderlinge afstand constant. De bemanning kan de grootte van het object niet visueel bepalen, omdat het veel te fel straalt. Haar straling komt van een aantal in een rechthoek geplaatste lichten die in snel tempo veranderen van blauw naar groen, naar rood, en naar oranje.
Plots komt een ander stralend object - op die afstand gezien éénderde tot een halve maanschijf groot - uit de UFO tevoorschijn en zet snel koers naar de F4. De piloot probeert er een Sidewinder-raket op af te schieten, maar net dan vallen zijn boordwapenbedieningspaneel en zijn communicatiemiddelen (radio en interfoon) uit. Prompt zet hij een scherpe bocht en een duikvlucht in, maar het ‘ding’ verandert van koers en zet de achtervolging op het vliegtuig in met een onderlinge afstand van 6 km. Tenslotte passeert het de F4 door de bocht korter af te snijden en vertrekt weer om terug in de UFO te verdwijnen.
Even later komt er een nieuw object uit de UFO te voorschijn en daalt snel en loodrecht af naar de grond. De bemanning in de F4 verwacht zich aan een ontploffing, maar het ding schijnt zacht te landen en begint een uiterst schel licht te verspreiden over een oppervlakte van 2 à 3 km diameter. Op slag is de bemanning totaal verblind; zij trachten op koers te blijven tot ze terug genoeg nachtzicht hebben en landen dan op de luchthaven van Teheran. De piloot stelt daarbij vast dat hij zijn communicatiemiddelen verliest, telkens hij een bepaalde afstandsgrens overschrijdt.
We moeten erop wijzen dat in diezelfde periode ook een burgervliegtuig gelijkaardige problemen had toen het over diezelfde zone vloog.
Daags nadien heeft de bemanning per helikopter de klaarblijkelijke landingsplaats van ’s nachts overvlogen (een uitgedroogd meer), maar er geen enkel spoor gevonden. Een aan het rapport toegevoegde nota van het DIA was al even verbluffend als het rapport zelf. Zij preciseerde dat de informatie bevestigd was door andere bronnen en besloot met een waardebeoordeling: “Een opmerkelijk rapport. Dit geval is een klassieker die alle vereiste condities verenigt voor een steekhoudende studie van het fenomeen ‘UFO’:
a. Het object werd gezien door talrijke getuigen die zich op verschillende plaatsen bevonden.
b. Veel getuigen waren zeer geloofwaardig (een luchtmachtgeneraal, bekwame bemanningen, en ervaren controleurs van de luchtnavigatie)
c. Visuele waarnemingen werden bevestigd door de radar.
d. Gelijkaardige elektromagnetische effecten werden door drie verschillende bemanningen gerapporteerd.
e. Enkele bemanningsleden vertoonden fysiologische gevolgen van de ontmoeting (nachtblindheid door de sterke glans van het object).
f. De UFO’s vertoonden een uitzonderlijke graad van wendbaarheid.”
Ook hier heeft Klass een poging gedaan om de zaak te banaliseren – maar hij heeft net het tegendeel bereikt.
(Zie het uitgebreide artikel over deze gebeurtenis boven Iran op de ufowijzerlink onderaan de pagina. Vert.)
2.4
Rusland (21 maart 1990)
Dit geval deed zich ’s nachts voor in de streek Pereslavl-Zalesskiy
[Dit is de officiële schrijfwijze uit mijn satellietatlas. Vert.],
ten oosten van Moskou. De luchtvaartgeneraal Igor Maltsev, commandant van
de luchtverdediging, rapporteerde het in een artikel dat verscheen in het
blad Rabochaya Tribuna (“Arbeiderstribune”) op 19 april 1990:
“UFO’s op de radars van de Luchtverdediging”. (Zie het werk
van Marie Galbraith, dat geciteerd wordt in hst. 9.1) Hierin wordt ondermeer
vermeld dat jachtvliegtuigen werden uitgestuurd om ontdekte UFO’s te
onderscheppen.
Generaal Maltsev heeft een synthese gemaakt van meer dan 100 visuele waarnemingen van een UFO, verzameld door de commandanten van zijn eenheden. Hier volgt zijn verklaring: Ik ben niet gespecialiseerd in UFO’s, ik kan dus slechts verbanden leggen tussen mijn verzamelde meldingen en daar een eigen hypothese op bouwen. Volgens de verklaringen van de getuigen was de waargenomen UFO een schijf van 100 tot 200 m diameter. Op de zijkanten knipperden twee lichten. Bovendien draaide hij om zijn as. Hij beschreef een baan in S-vorm, zowel in het verticale als in het horizontale vlak [De UFO daalde dus in een dubbele bocht, terwijl hij ook verder vloog: vanop de grond eronder zagen mensen dus een horizontale S-baan, maar vanop een afstand ervoor was het een verticale S. Vert.] Vervolgens bleef hij stilhangen boven de grond, om dan weer te vertrekken met een snelheid minstens 3x hoger dan die van onze moderne gevechtstoestellen…. Elders: De vlieghoogte van UFO’s varieert van 100 tot 7000 m. Bewegingen van UFO’s gaan nooit gepaard met zelfs maar het minste geluid en zij zijn schrikwekkend wendbaar. Deze UFO’s leken volledig vrij van inertie. Anders gezegd, zij leken op één of andere manier de gravitatiewetten overwonnen te hebben. Op dit ogenblik zijn zulke karakteristieken voor aardse toestellen ondenkbaar.
2.5
San Carlos de Bariloche (31 juli 1995)
Bron: SEPRA. De vlucht Aerolinas Argentinas AR 647, een Boeing 727, is vertrokken
vanuit Buenos Aires en is nu op 140 km van San Carlos de Bariloche, een toeristische
trekpleister centraal in de Andes, zodat het tijd wordt om de landing voor
te bereiden. Precies op dat ogenblik dompelt een elektriciteitspanne heel
San Carlos in het donker. De piloot krijgt de order zich voor enkele minuten
in een ‘wachtbaan’ te plaatsen en pas daarna zijn definitieve
aanvlucht in te zetten. Net als hij daaraan begint bemerkt de piloot een bizarre
ster. Tegelijk plaatst de controletoren ook een 2de toestel dat nadert in
de wachtbaan.
AR
674 vervolgt intussen zijn aanvlieglus, maar net als hij uit zijn laatste
bocht komt (in de as van de piste) duikt er rechts naast hem ‘iets’
op dat lijkt op een groot vliegtuig en dat parallel met hem voort vliegt.
Dit object heeft drie lichten, met een rood in het midden. De luchthaven valt
opnieuw zonder stroom, de bakens langs de baan doven uit en de landingsstrip
wordt quasi onzichtbaar. Ook het tweede vliegtuig, in zijn wachtbaan, ziet
dat alles van bovenuit gebeuren.
De piloot kan niet landen. Dus geeft hij opnieuw volgas en maakt een bocht
voor een nieuwe aanvlieglus naar de as van de baan. Op dat ogenblik schuift
het object, dat intussen licht afgeeft, achter het vliegtuig, stopt, stijgt
loodrecht op en stopt daar opnieuw. Dan start het weer en steekt het de AR
674 moeiteloos voorbij om definitief te verdwijnen naar de Cordilleras de
los Andes.
De bemanning en de passagiers van de AR 674, idem die van het tweede vliegtuig, het personeel op de controletoren van het vliegveld en daarbij een groot deel van de bevolking van San Carlos, hebben allen als verlamd dit hoogst ongebruikelijke luchtballet gadegeslagen.
Dit voorval is in meer dan één opzicht interessant.
• Elkaar versterkende waarnemingen door talrijke getuigen onafhankelijk van elkaar, in de lucht en op de grond.
• Een fenomeen dat vele minuten geduurd heeft.
• Verschillende vluchtbewegingen, waarvan er sommige samenvielen met die van het eerste vliegtuig.
• Vaststelling van een elektromagnetisch fenomeen: het doven van de verlichting in de stad en op de luchthaven, rechtstreeks in verband met de aanwezigheid van het voorwerp.
HOOFDSTUK 3: WAARNEMINGEN VAN OP DE GROND
Dit hoofdstuk behandelt gevallen van waarneming vanop de grond. Twee van deze gevallen werden persoonlijk voor het comité gerapporteerd door de rechtstreekse getuigen van de feiten. Bovendien zijn hun getuigenissen des te interessanter omdat zij behoren tot de wereld van de luchtvaart en omdat de waarnemingen gebeurd zijn in volle dag.
3.1
Fenomenen in Tananarive, waargenomen door talrijke getuigen (16 aug 1954)
Getuigenis voor het comité. Edmond Carnpagnac (C), gewezen artillerie-officier
en gewezen hoofd der technische diensten van Air France op Madagascar, die
intussen op pensioen is, komt getuigen voor het comité. Het hierna
beschreven verschijnsel deed zich voor op 16 aug 1954 in Tananarive, en werd
gezien door honderden getuigen.
Om 17.00u, als het personeel van het Air France-agentschap zit te wachten tot de post komt, bemerkt er iemand “een grote groene bol” aan de hemel die zich met grote snelheid verplaatst. Eerst denken de ooggetuigen dat ze een meteoriet zien. Het fenomeen verdwijnt achter een heuvel en men denkt dat het zich in de grond gaat boren. Iedereen verwacht de schok te zullen voelen. Maar een minuutje later komt het voorwerp terug te voorschijn. Het passeert dwars over de verzamelde kijkers, die het perfect kunnen waarnemen. Het blijkt een enorme metalen ‘rugbybal’ te zijn, voorafgegaan door een groene ‘lens’ die er duidelijk niet aan vastzit en die achteraan vonkjes uitstoot. De getuigen schatten de ballon: “even lang als een vliegtuig van het type DC4, zowat 40 m”. De groene lens vliegt er een kleine 40 m voor; de vonken achteraan zijn “behoorlijk lang”.
Het geheel overvliegt Tananarive op een hoogte van 50 à 100 m, iets wat men vrij accuraat kan schatten door te vergelijken met de hoogte van een heuvel vlakbij. Naarmate het object overvliegt gaan in alle winkels de lichten uit en de dieren worden duidelijk onrustig. Na zijn vlucht over Tananarive vertrekt het object terug naar het westen. Als het daarbij het zeboepark van de stad overvliegt, veroorzaakt het onder de dieren een hevige schrikreactie. Dit detail is verrassend, want normaal vertonen zeboekoeien geen enkele emotie bij het passeren van Air France-toestellen.
2 à 3 minuten later wordt een identiek object waargenomen op 150 km daar vandaan, boven een kinderboerderij (lesproject). Ook daar slaat de kudde in paniek. Als dit hier tweemaal hetzelfde object betreft, dan moet het een snelheid halen van zowat 3000 km/u.
Volgens C heeft de opperbevelhebber van Madagaskar, generaal Fleurquin, een ‘wetenschappelijke commissie’ bijeengeroepen om rond deze fenomenen een enquête te voeren. Van deze enquête is in de archieven van de luchtmacht geen enkel spoor teruggevonden. Nochtans bestaat er van deze waarnemingen een andere beschrijving, namelijk in bulletin nr. 6 van de GEPA (Groupe d’Etudes des Phénomènes Aérospatiaux, ofwel Studiegroep voor Lucht-Ruimtefenomenen), uit het tweede semester van 1964.
3.2
Observatie door een piloot van een vliegende schotel vlakbij de grond (9 dec.
1979)
Enquête van de GEPAN/SEPRA; getuigenis voor het comité. Op het
ogenblik van de feiten is ex-luitenant kolonel van de luchtmacht Jean-Pierre
Fartek (F) piloot op een Mirage III, die deel uitmaakt van het tweede jagersquadron
te Dijon. Tegenwoordig is hij piloot bij een privé-luchtvaartmaatschappij.
F woonde (en woont nog steeds) in een dorp vlakbij Dijon. Zijn huis is het laatste van een verkaveling en kijkt uit op open velden. Daarin staat op 250 m afstand een groepje bomen met een hoogte tot 15 m. Op 9 sept. 1979 om 9u15 ’s morgens – weer en zichtbaarheid zijn uitstekend – bemerken F en zijn vrouw een ongebruikelijk object (vanaf nu M genoemd) in het veld naast hun huis. Zij schatten de afmetingen van M op 20 m diameter en 7 m dikte en het zweeft stationair op 3 m hoogte tussen hun huis en het bosje, dat er deels door verborgen wordt.
F en zijn vrouw leggen een volmaakt eensluidende getuigenis af; zij beschrijven M als volgt:
•
Het heeft de vorm van 2 schoteltjes (‘soucoupe’ is letterlijk
het soort schoteltje voor onder een kop. Vert.) bovenop elkaar, het tweede
omgekeerd bovenop het eerste, met duidelijk afgetekende randen en zonder patrijspoorten
of lichten.
• De bovenkant is gemetalliseerd grijs, de onderkant
is donkerder, blauwachtig, met een duidelijke aflijning tussen de twee delen
van het toestel: het kleurverschil kan onmogelijk te wijten zijn aan een verschil
in belichting, als men let op de stand van de zon om die tijd.
• Het vertoont voortdurend zeer lichte schommelingen,
alsof het ‘leeft’. Deze bewegingen zijn zeer traag, zoals bij
een voorwerp dat na een duw zijn evenwicht hervindt.
• Het maakt geen enkel geluid.
• Het veroorzaakt geen turbulenties op de grond, noch
bij het ter plaatse zweven, noch achteraf bij het vertrek.
• Het heeft geen enkel spoor nagelaten op de grond.
Na M een tijdlang geobserveerd te hebben (hoe lang kan hij moeilijk inschatten) ziet F het toestel duidelijker beginnen oscilleren. Dan lijkt het hem dat M een beetje naar voren leunt, zoals een helikopter doet bij de overgang van opstijgen naar horizontale vlucht. F ziet M horizontaal vertrekken op zeer geringe hoogte, zonder geluid, zonder spoor of ‘zog’, maar ontzettend snel, zodat het na enkele seconden verdwenen is aan de horizon.
F is een verklaring van zijn waarneming gaan afleggen voor de luchtvaartgendarmerie van de luchtmachtbasis in Dijon. Hij meent te weten dat nog andere personen hetzelfde fenomeen hebben waargenomen, namelijk zijn buren en hun kinderen, maar dat die niet durven gaan getuigen over die observatie.
Over dit voorval, waargenomen door een piloot die uit hoofde van zijn beroep uitstekend vertrouwd was met luchtvaartfenomenen, is nooit een verklaring gegeven.
3.3
Een voorval met veel getuigen op een Russische raketbasis (28-29 juli 1989)
Bovenaan de lijst van UFO-rapporten die in 1991 door de KGB werden vrijgegeven
(letterlijk: niet langer als ‘geklasseerd’ beschouwd), prijkt
een dossier dat handelt over een militaire raketbasis bij Kapustin Yar, tussen
Astrakhan en Volgograd (= Stalingrad), waarvan ook Marie Galbraith melding
maakt in haar werk (zie hst. 9.1). Het Engelstalig publiek heeft ermee kennis
gemaakt in het Moskovische tijdschrift AURA-Z uit maart 1993.
Dit dossier is onvolledig, want er wordt niets in vermeld over eventuele radarwaarnemingen. Militairen van 2 centra op de basis hebben geschreven verslagen gemaakt van wat zij, bij goede zichtbaarheid, gezien hadden. Het dossier begint met een kort resumé van de feiten, geschreven door een anonieme KGB-officier, gevolgd door het relaas van 7 geschreven getuigenissen.
Uit een eerste centrum (van de basis) komen 5 getuigenissen, die het werk zijn van luitenant Klimenko en van 2 korporaals en 2 soldaten van zijn eenheid. In de nacht van 28 op 29 juli 1989 hebben deze militairen UFO’s gezien tussen 22u15 en 23u55, op een afstand van 3 à 5 km. Zij zagen tot 3 objecten tegelijkertijd. Eén van de 3 heeft in absolute stilte hortende, onderbroken verplaatsingen uitgevoerd, met blitz-starten, bruuske haltes en met pauzes tussenin waarin het immobiel bleef. Alle getuigen hebben gezien hoe een jachtvliegtuig poogde deze UFO te naderen, waarop deze ontsnapte met een spetterende snelheid: “die de indruk wekte dat het vliegtuig ter plaatse trappelde”. Alleen het lawaai van het vliegtuig was te horen, hoewel de UFO al lang door de geluidsmuur moest zijn gegaan.
Twee andere getuigenissen - afkomstig van een tweede centrum dichtbij het eerste - beschrijven de waarneming van een UFO, tussen 23u30 en 1u30, vanop een afstand variërend van enkele kilometers tot 300 m. Onderluitenant Volochine beschreef de UFO als een schijf van 4 à 5 m diameter, bekroond door een halfbolle, helverlichte koepel. De OLT voegt bij zijn verklaring zelfs een schets van de ‘vliegende schotel’. Het ding voerde abrupte verplaatsingen uit, maar zonder geluid en bleef soms onbeweeglijk hangen op hoogten tussen 20 en 60 m boven de grond. Tezamen met soldaat Tichaev zag Volochine hoe de UFO een groen, fosforescerend licht uitstraalde. Hij hing toen op 300 m van hen vandaan, 20 m hoog boven een rakettendepot dat hij enkele ogenblikken lang hel verlichtte met een mobiele lichtbundel.
In een rapport, dat verder samenvalt met dat van zijn superieur, legt soldaat Tichaev nog eens de nadruk op het absolute ontbreken van enig geluid afkomstig van de UFO, zelfs van vlakbij, waardoor men hem hoegenaamd niet met een helikopter kon verwarren. Toen zij een zekere tijd later door de ploeg van wacht werden opgepikt, waren Volochine en Tichaev maar liefst 2 uur lang getuige geweest van de bewegingen van de UFO boven hun centrum en de omgeving ervan.
HOOFDSTUK 4: DIRECTE ONTMOETINGEN IN FRANKRIJK
4.1
Valensole, Alpes–de-Haute-Provence (1 juli 1965)
Diepgaand onderzoek door de nationale Gendarmerie: Op de eerste juli 1965
om 5 uur ’s morgens verlaat Maurice Masse zijn huis en begeeft zich
te voet naar zijn lavendelvelden, die op een plateau buiten het dorp liggen.
Rond 6 uur is hij daar en rookt nog snel een sigaret voordat hij zijn tractor
start. Net op dat moment wordt zijn aandacht getrokken door een soort gefluit.
Als hij rond een stapel stenen loopt ziet hij op zowat 90 m afstand een object
dat in zijn veld staat. Het ding lijkt op een auto Dauphine (een toen
zeer bekend type Renault. Vert.), maar het staat op zes poten plus een
centrale steunzuil.
Voorzichtig loopt Maurice erheen tot op een 10-tal m afstand, met het vage idee misschien mensen te kunnen betrappen die lavendel stelen, maar dan bemerkt hij twee kleine wezens. Eén daarvan keert zich in zijn richting en wijst naar hem met een soort buis die uit een soort tas op zijn linkerheup steekt. Maurice Masse zal later preciseren dat hij hierdoor ter plekke compleet geïmmobiliseerd werd, verdoofd en verlamd, maar zich volledig bewust bleef van de evenementen die zich nog voor zijn ogen zouden afspelen. De twee wezens gingen rustig weer aan boord van hun toestel, en Maurice hield hen in het oog toen ze achter de koepel verdwenen. Hij hoorde een dof geluid toen het voorwerp zich van de grond verhief en tegelijk merkte hij dat de zuil die onder het toestel tot op de grond reikte, begon te draaien. Tegelijk plooiden de zes poten weg onder het toestel, dat terstond vertikaal opsteeg om even later schuin te gaan hangen en dan horizontaal te verdwijnen, nog sneller dan een jachtvliegtuig.
Maurice zal nog ongeveer een kwartier immobiel blijven eer hij terug tot zichzelf komt. Hij hervat zijn werk en gaat daarna in het dorp zijn verhaal vertellen aan de gendarmen, die hem na zijn ‘ontboezemingen’ de rest van de dag daarover ondervragen. De brigade van Valensole en later de brigade van de recherche uit Digne, hebben een enquête van meerdere dagen gevoerd over dit voorval. Het onderzoek van de gendarmerie bewees dat de bodem, op de plaats die Maurice had aangewezen, helemaal uitgedroogd was en dat er een ‘deuk’ in de grond zat, met in het midden een cilindrisch gat van 18 cm diameter en 40 cm diepte, met gladde wanden. Op de bodem hiervan zaten drie kleinere, kromme gaten met een diameter van 6 cm. Langs de baan die het toestel gevolgd had bij zijn vertrek, waren de lavendelplanten ruim honderd meter ver over enkele meters breedte verschrompeld. Dit fenomeen zou enkele jaren lang duren, ondanks de verwoede (maar vergeefse) pogingen van de getuige om alles terug aan te planten.
Hoewel er een paar contradicties zitten in het verhaal van Maurice Masse, hebben de 2 gendarmeriebrigades toch genoeg feiten verzameld om het voorval te bestempelen als ‘plausibel’ (waarschijnlijk). Sprekend waren vooral de invloed op het milieu en zeker op de getuige zelf, die maandenlang 12 tot 15 uur per nacht sliep, als nawerking van de paralyse waarvan hij het slachtoffer geweest was. Een moraliteitsonderzoek op de getuige bracht geen enkel belangrijk element aan het licht waardoor men hem had kunnen verdenken van mythomaan gedrag of van het opzetten van een complexe grap.
4.2
Cussac, Cantal (29 aug. 1967)
Enquête van de GEPAN/SEPRA. Onder de waarnemingen van UFO’s bekleedt
de ‘affaire’ van Cussac een bijzondere plaats, al was het maar
omdat zij, op aanvraag van de wetenschappelijke raad van de GEPAN –
die een voorbeeld wilde stellen – in 1978 een ‘contra-enquête’
aan de broek kreeg.
29 aug. 1967 begint met een mooie, zonovergoten voormiddag op de hoge plateaus van midden-Frankrijk. Rond 10u30 bewaken 2 nog jonge kinderen de kudde van hun familie op een afgesloten, ommuurd terrein, als hun waakhond hun aandacht erop trekt dat er een koe over het muurtje probeert te komen. De jongen (die toen 13 jaar was) staat op om de koe terug te drijven, waarbij hij dwars over de baan vier hem onbekende kinderen ziet. Dit verbaast hem en hij roept zijn zus erbij. Maar dan bemerkt hij op enige afstand van de onbekenden een uiterst helder glanzende bol. De twee beseffen dat ze hier geen ‘kinderen’ zien, maar vreemde (trouwens zwarte) wezens, die nog geen 1,20 m groot zijn.
Twee wezens staan recht naast de bol, een derde zit geknield ervoor en het vierde staat recht met een soort spiegel in de hand die de twee kinderen verblindt. De jongen tracht hen iets toe te roepen, maar daarop verdwijnen de wezens ijlings terug in hun bol: de kinderen zien hoe ze zich van de grond verheffen en met de kop eerst langs boven hun bol binnenduiken. De bol stijgt op met een fluitend geluid en verheft zich met grote snelheid naar de hemel in een voortdurend spiraalvormige baan. De hond blaft, de koeien loeien, en een zeer sterke zwavellucht vervult de atmosfeer.
Het tegenonderzoek begon in 1978; het werd gevoerd door een ploeg onderzoekers van de GEPAN zelf, aangevuld met bekwame raadgevers van buitenaf, waaronder een rechter van instructie. De markantste resultaten van dit tegenonderzoek gaan niet over de feiten, noch over de getuigenissen; zij bestaan uit een aantal nieuwe elementen die boven water kwamen. Zo vond men ter plaatse enkele getuigen ‘van het tweede uur’, die bijkomende aanduidingen kenden en die de geloofwaardigheid van het voorval alleen maar versterkten. In het bijzonder was er een gendarme, die zich meteen na het incident ter plekke begeven had, die op de aangegeven plaats sporen van een landing gevonden had. Bovendien had hij ook de zwavelstank vastgesteld. Nog een andere getuige maakte zich bekend; deze gaf toe dat hij tijdens het incident bezig was op een zolder dichtbij (waardoor hij niets kon zien), maar dat hij vandaar perfect het fluitende geluid van de start gehoord had, dat totaal verschilde van het geluid van helikopters uit die tijd.
De wedersamenstelling ter plekke, in aanwezigheid van de 2 voornaamste getuigen, bevestigde zowel de beschrijving uit de getuigenissen als de omstandigheden na de waarneming. De kinderen herinnerden zich een sterke zwavelreuk, maar daarnaast leden zij vooral aan de fysiologische gevolgen daarvan: zo traanden hun ogen bijvoorbeeld dagenlang achteraf. Dit was vastgesteld door hun huisarts en werd bevestigd door hun vader, die destijds burgemeester was van het dorp.
In de conclusies van dit tegenonderzoek gaf de vernoemde magistraat zijn mening weer over de getuigen en hun verklaringen: “In al deze elementen zit geen enkele fout, geen enkele tegenstrijdigheid die ons zou kunnen doen twijfelen aan de oprechtheid van de getuigenissen, of waardoor we rekening zouden moeten houden met bedenksels, bedrog of een hallucinatie. In deze omstandigheden, ondanks de jeugd van de voornaamste getuigen en hoe buitenissig de feiten uit hun verhaal ook lijken te zijn, meen ik dat zij alles wel degelijk hebben waargenomen.”
4.3
Trans-en-Provence, Var (8 jan. 1981)
Enquête van de GEPAN/SEPRA. Op 8 januari 1981 rond 17u bouwt er in Trans-en-Provence
een man een hokje voor een waterpomp in zijn tuin. Deze man staat op het punt
getuige te zijn van wat wellicht het ongewoonste geval van buitenaardse waarneming
is, ooit in Frankrijk voorgevallen en bestudeerd.
Zijn aandacht wordt getrokken door een weerkaatsing van de zon op iets dat langs de hemel beweegt. Zo krijgt hij de kans te zien hoe een geluidloos metalen object daalt en ruw landt op een kleine verhoging in het lager liggende veld naast zijn huis. Dit eivormig ding vertoonde geen enkel duidelijk uitsteeksel, hetzij vleugel, stuurvlak of motor, waardoor men het had kunnen vergelijken met welk ‘luchtschip’ dan ook. Het ding blijft in een doodse stilte enkele tellen op de grond staan, stijgt dan terug op en verdwijnt met hoge snelheid in de azuurblauwe lucht. Met deze simpele visuele vaststelling was het verhaal eigenlijk afgelopen, ware het niet dat er ter plaatse sporen en mechanische afdrukken zichtbaar zijn in de vorm van een kroon (kring). Zo verhuist de zaak naar het domein van het onverklaarde.
De Gendarmerie en later de GEPAN, doen een diepgaand onderzoek. De getuige en zijn omgeving worden herhaaldelijk ondervraagd. Expertises op het terrein – het nemen en achteraf analyseren van monsters uit bodem en plantengroei – tonen onweerlegbaar aan dat hier een onbekend zwaar metalen object langskwam, dat zich op de terp had neergepoot. Analyse van planten op de site wijst uit dat men niet te maken had met een luchtschip, helikopter of militair prototype – hypothesen waarmee wel degelijk rekening gehouden is en die grondig onderzocht werden. Want de begroeiing op de landingsplaats – een soort wilde luzerne – werd intens getekend en beschadigd door een extern agens, dat er het volledige systeem van fotosynthese grondig in veranderde.
Inderdaad mat men in de plantjes sterk veranderde concentraties van het chlorofyl en van de plantaardige aminozuren; veranderingen die terug afnamen naarmate men luzerne onderzocht die verder van de landingsplaats vandaan groeide. Twee jaar later waren deze effecten volledig verdwenen. Dit feit wijst op een typisch en heel specifiek trauma: Professor Michel Bounias van het INRA (Laboratorium voor Plantaardige Ecologie en Toxicologie), die de analyses uitvoerde, wijt de vastgestelde diepgaande storingen in het lokale ecosysteem met grote waarschijnlijkheid aan een krachtig elektromagnetisch veld uit het gamma der hoge frequenties (microgolven).
De studies en het onderzoek in deze zaak duren nog steeds voort. Talloze denkpistes zijn er onderzocht. Maar geen daarvan biedt afdoende antwoord op het complex van vragen die zich stellen om het object uit Trans-en-Provence op die 8ste jan. met zekerheid te identificeren en nog veel minder om er de herkomst van te bepalen.
4.4
Nancy, Meurthe-et-Moselle. De zaak genoemd “de Amarant” (21 okt.
1982)
Enquête van de GEPAN/SEPRA. “Het geval van de Amarant” gaat
over een waarneming overdag, door 1 persoon, researcher in de celbiologie,
van een object dat 20 min. lang stationair boven zijn tuin zweefde. Minder
dan 5 uur na de feiten registreerde de gendarmerie zijn volledige getuigenis.
Hier volgt een samenvatting.
Op 21 okt. 1982 bevond de getuige zich, na zijn werk, om 12u35 in zijn voortuin, toen hij vanuit het zuidoosten een vliegend toestel zag naderen. Op het eerste moment aanzag hij dit nog voor een gewoon vliegtuig; het schitterde sterk. Getuige benadrukt dat er geen wolken waren, dat de zon hem niet in de ogen scheen en meer algemeen dat de zichtbaarheid uitstekend was. Het toestel daalde niet zeer scherp; getuige meende eerst dat het gewoon over zijn dak heen zou vliegen. Maar op een gegeven ogenblik realiseerde hij zich dat het toestel van traject veranderd was en recht op hem toe kwam. Hij moest zelfs 3-4 m achteruitwijken. Het toestel hield stil zowat 1 m boven de grond en bleef daar ongeveer 20 min stationair zweven. Getuige preciseert dat hij om daar zeker van te zijn zelfs op zijn horloge gekeken heeft. Hij beschreef het toestel als volgt: ovaal, of juister nog: eivormig, met een diameter van 1 m en een dikte van 80 cm. De onderste helft leek metaalachtig, bijna zoals gepolierd beryllium; de bovenste helft vertoonde door zijn binnenbouw een blauwgroene (‘lagune’) kleur. [Dus zat daar blijkbaar een koepel overheen. Vert.] Het toestel maakte geen geluid, verspreidde warmte noch kou, straalde niet en leek zo op zich ook geen magnetisme of elektromagnetisme te produceren.
Na 20 min verhief het zich onverwacht loodrecht omhoog en het bleef die verticale koers doortrekken tot het uit het zicht verdween. Het vertrek gebeurde uiterst snel, als werd het ding gewoon ‘opgezogen’. Tenslotte preciseert getuige dat er op de grond geen enkel teken of afdruk is achtergebleven, dat het gras niet versteend en ook niet verpletterd was, maar hij had wel gemerkt dat dit gras tijdens de eerste meters van het vertrek recht omhoog was komen staan, om daarna terug te zakken in zijn normale positie.
Benevens het vreemde karakter ervan, schuilt het belang van deze waarneming in de zichtbare sporen die men achteraf toch ontdekt heeft op de vegetatie ter plaatse, vooral dan op een Amarantstruik, waarvan de uiteinden der bladeren volledig gedeshydrateerd waren. Dit doet denken aan blootstelling aan intense elektrische velden. Daarom werden er ook monsters van de struik genomen en bewaard. Hoewel er toen nog steeds niet veel tijd verlopen was, waren de monsters niet goed genoeg om deze hypothese definitief te verifiëren. We kunnen enkel verwijzen naar een vroegere studie over het gedrag van planten bij blootstelling aan elektrische velden, waaruit blijkt dat:
• om grassprieten recht overeind te zetten, er een elektrisch veld nodig is van minstens 30 kV/m.
• als de effecten op de Amarant ook van een elektrisch veld kwamen, dan moest dit ter hoogte van de plant ruimschoots meer dan 200 kV/m bedragen.
HOOFDSTUK 5: VOORBEELDEN VAN NIET-KLASSIEKE VERKLARINGEN
De in voorafgaande hoofdstukken vermelde voorvallen zijn onopgehelderd gebleven, ondanks hun overvloed aan feiten. Zulke gevallen vormen een minderheid. Veel waarnemingen van gebeurtenissen in de lucht in Frankrijk, die de getuigen niet kunnen verklaren en dus rapporteren aan de Gendarmerie, worden opgehelderd na een korte enquête van die Gendarmerie en/of van de GEPAN/SEPRA. Veel voorkomende verklaringen zijn: de maan, planeten, luchtschepen, weerkundige ballons, weerkaatsingen van autolampen op de bewolking, enz. en, uiterst zeldzaam, bedrog. Soms levert het onderzoek ook meer extravagante verklaringen op. Wij geven daarvan 2 voorbeelden.
5.1
Een vreemd voorwerp dwarst een weg (29 sep 1988)
Enquête van de GEPAN/SEPRA. Een garagist die op de snelweg Parijs-Lille
rijdt, ziet enkele tientallen meters voor zich uit een enorme rode bol de
helling afrollen en het wegdek oversteken. Het ding vuurt lichtstralen af
en is omgeven door een dichte rook, maar eindigt zijn tocht in een veld naast
de weg. Van de kook door dit verontrustende verschijnsel, gaat de garagist
een verklaring afleggen bij de wegenpolitie. Op bevel van de prefect sluit
de politie de autoroute en een zone van verschillende kilometers rond het
object hermetisch af. De voornaamste getuige en zijn familie worden naar een
hospitaal gebracht, waar zij een hele reeks onderzoeken ondergaan.
Agenten van de burgerbescherming en van de militaire veiligheid trekken naar de plaats van het incident, ondermeer uitgerust met geigertellers! Inderdaad verwachtte men in die tijd de terugval in de dampkring van de Sovjetsatelliet Kosmos 1900, die gevoed werd door een elektro-nucleaire krachtbron en er waren zeer strikte veiligheidsconsignes van kracht. Men raadpleegt het CNES (zie inleiding) en krijgt zeer snel antwoord: op dat ogenblik vloog Kosmos 1900 boven de Indische Oceaan. Komt de rode bol dan wel echt uit de ruimte? Zeer voorzichtig, met één oog op hun stralingsmeters, naderen de veiligheidsspecialisten de rode bol, die ongeveer 1,5 m in diameter meet. In het krachtige licht van hun schijnwerpers zien ze geen enkel spoor van de opwarming en de aanzienlijke mechanische vervormingen die een terugkeer in de dampkring normaal veroorzaakt. De bol lijkt intact en zijn oppervlak is volgeplakt met kleine spiegeltjes. Men meet in de omgeving rook, noch radioactiviteit.
Later zal men vernemen dat deze bol, een podium-accessoire voor een concert van Jean-Michel Jarre, van een vrachtwagen, waarmee de show naar Londen verhuisde, was gevallen. Op zijn romp uit polystyreen waren kleine spiegeltjes gekleefd om de belichting van het spektakel in heel de zaal te weerkaatsen…
5.2
Een intens lichtschijnsel in een dorp uit de Dombes (10 maart 1979)
Enquête van de GEPAN/SEPRA. Op 13 maart 1979 wordt de lokale brigade
van een klein dorp in de Dombes opgeschrikt door een inwoner die verklaart
dat hij in de nacht van 10 op 11 maart een UFO heeft gezien boven de dorpskom.
In de loop van het onderzoek verzamelt de brigade in totaal 4 getuigenissen,
waarvan er 3 volledig onafhankelijk zijn van elkaar.
De eerste getuige, de restauranthouder van het dorp [‘restaurateur’ betekent ook hersteller van antiek en/of schilderijen, maar de eerste betekenis lijkt me in een klein Frans dorp veel plausibeler. Vert.], beschrijft het fenomeen als een lichtgevende, blauwig-paarse massa, lichtjes ovaal van vorm en zowat 15 m lang. Het licht is zo intens, dat het dorpsplein even helder is als in volle dag, zodanig zelfs dat de automatische openbare verlichting zichzelf uitschakelt.
Twee andere getuigen reden in een auto buiten het dorp. Zij verklaarden dat deze lichtgevende massa voor hun wagen uit ‘dreef’ boven de baan, met een tussenruimte van nauwelijks 2 m. Ze meldden aan de gendarmes dat dit licht op slag doofde toen er aan weerszijden van de baan een oranje licht zichtbaar werd.
Een vierde getuige tenslotte, een viskweker, zegt die nacht gewekt te zijn door een dof geluid en toen een intens blauwachtig licht gezien te hebben. De volgende morgen bleken in één van zijn kweekbakken alle vissen (meervalachtigen) dood te zijn. De aanwezigheid van een elektrische leiding precies boven die kweekbak bracht de gendarmes op het idee, te zoeken in de richting van elektrische fenomenen.
Dat doet ook de GEPAN/SEPRA als er enkele dagen later een onderzoek wordt ingesteld. Men ontdekt al gauw dat die lijn van 10 kV boven het bassin gesmolten is. Uit inlichtingen bekomen van EDF (Electricité de France, de elektriciteitsmaatschappij) blijkt dat deze leiding zeker 30 jaar oud is. Het lijkt waarschijnlijk dat de corrosie en de oxidatie van de aluminium draden een soort hoogspanningsboog of lasboog gevormd hebben op die lijn, mogelijk versterkt door een stralenkrans. Dit fenomeen zou enerzijds het blauwachtige licht en het geluid, dat een der getuigen hoorde, verklaren en anderzijds ook het uitvallen van de openbare verlichting. De lichtschijn was inderdaad sterk genoeg om de fotogevoelige cellen van het schakelsysteem te doen afslaan, omdat die dicht bij de smeltende kabel stonden. De vissen tenslotte zijn vergiftigd door het gesmolten aluminium dat minutenlang in hun bassin druppelde.
Einde deel I.
Link naar Franse Cometarapport: