Deel
3
Het Cometa-rapport is het resultaat van een belangrijk Frans wetenschappelijk
onderzoek naar het UFO-fenomeen. De conclusies werden in 1999 gepubliceerd
en daarna, zoals gewoonlijk kun je wel zeggen, doodgezwegen en genegeerd.
Eigenlijk is dat een schandaal, want wetenschappers roepen wel om bewijs inzake
het UFO-fenomeen, maar zodra dat wordt aangedragen geeft men niet thuis. Ook
de media hebben verzaakt er aandacht aan te besteden en zijn afgegaan op de
bewering van professionele debunkers dat het rapport niets aantoont. Dat dat
een grove leugen is, wordt wel duidelijk als je de moeite neemt het te lezen.
Maar ach, dat kost tijd en de media hebben daarvan - in hun haast om zoveel
mogelijk slaapverwekkende programma’s en artikelen te brengen –
niet zo heel veel in huis.
Dit
is deel 3 van het zeer uitgebreide rapport. Omdat publicatie van het complete
rapport ineens veel lezers zal afschrikken, plaats ik met een tussentijd van
enkele weken een deel. Ik heb Paul Remeysen, die in België woont en het
Frans machtig is, bereid gevonden om het rechtsreeks vanuit het Frans voor
ufowijzer te vertalen en ik wil hem daarvoor bij deze hartelijk bedanken.
HET COMETA RAPPORT (1999)
UFO’s
en Landsverdediging
Waarop moeten wij voorbereid zijn?
Vertaling: Paul Remeysen voor ufowijzer november 2004
Met dank aan ELRIC65 die ons dit machtige dossier doorstuurde.
DEEL III: UFO’S EN LANDSVERDEDIGING
Hst 10: Strategische vooruitzichten
Hst 11: Implicaties voor de luchtvaart
Hst 12: Implicaties voor wetenschap en techniek
Hst 13: Implicaties voor politiek en godsdienst
Hst 14: Implicaties voor de media
Tot op heden bestaat er (zeker officieel) geen enkel ongeval, en a fortiori
geen enkele vijandige actie, waarvan vaststaat dat zij aan een UFO kan worden
toegeschreven. In Frankrijk is er van UFO’s geen enkele dreiging uitgegaan,
ook al is bij bepaalde manoeuvres een zekere mate van intimidatie aangetoond
(hst 1.1, 2.1, 2, 3).
Desondanks kunnen die UFO’s, wier talrijke manifestaties gezien werden door geloofwaardige getuigen, gemakkelijk toestellen zijn van buitenaardse afkomst. Want als het hier over aardse machines ging, dan konden dat onmogelijk andere dan Amerikaanse zijn; en ondanks rigoureuze maatregelen van geheimhouding zou zoiets uitlekken.
Het eerste prototype van een ‘sluipvliegtuig’ [niet of beperkt waarneembaar op radar, vert.] vloog voor het eerst rond einde 1977; het bestaan van sluipvliegtuigen raakte algemeen bekend in 1988, dus ongeveer 10 jaar later. Welnu, geloofwaardige en bewezen observaties van UFO’s zijn er al sinds 1944.
Wel ja, het onderwerp roept bij tijden nog steeds een meewarig spottend scepticisme op, en anderzijds een zeker wantrouwen ten opzichte van hen die het al te koppig verwerpen. Maar bij gebrek aan verklaring voor de geziene fenomenen, kan men eenvoudig de hypothese van buitenaardse afkomst niet langer zomaar opzij schuiven.
In dit 3de deel stellen wij ons tot doel de implicaties te bestuderen van deze hypothese – die compatibel blijkt te zijn met de huidige stand van de wetenschap – op het vlak van de strategie, de wetenschap, de politiek, de religie en de media.
HOOFDSTUK 10: STRATEGISCHE VOORUITZICHTEN
Om een strategie tegenover een “tegenstander” te kunnen opstellen, is het noodzakelijk die tegenstander te kennen, zijn bedoelingen te begrijpen, en zijn werkwijze te observeren. Maar in dit geval kunnen wij slechts uitgewerkte hypothesen ophoesten, steunend op onze interpretatie van waargenomen feiten. Zo moeten wij ons behelpen om de volgende drie vragen beantwoorden:
• Wie zouden zij zijn?
• Welke zouden hun bedoelingen zijn?
• Zouden zij contact zoeken, of hebben zij dat al gedaan?
10.1
Welke buitenaardsen? Wie zijn zij en hoe zien ze eruit?
De talrijke beschrijvingen van de waargenomen fenomenen leveren een vrij coherent
beeld op: Een lichtgevende schotelvorm, bol of cilinder. Stationaire vlucht,
bliksemstarts, geluidloosheid, ruimschoots supersonische snelheid zonder knal,
dat alles gepaard gaande met elektromagnetische effecten die de werking van
radio-elektrische of elektrische apparaten in de omgeving verstoren. Klaarblijkelijk
moeten die buitenaardsen intellectueel hoogbegaafd, en ons technisch ver vooruit
zijn, om reeds een hele tijd dingen verwezenlijkt te hebben waartoe wij nog
niet in staat zijn.
Maar al de rest, vooral wat betreft de inzittenden, blijft mysterieus. Morfologie, fysisch gestel, levenswijze, communicatievormen, sociaal leven, normen en waarden, tijdsbegrip, motieven…? Misschien observeren zij ons, maar dan stelt men een opvallende contradictie vast tussen het belang dat zij aan ons blijken te hechten, en hun koppige onzichtbaarheid. Het lijkt er veeleer op dat ze ons niet zozeer bestuderen, maar dat ze zich geleidelijk aan ons willen vertonen om ons progressief te ‘acclimatiseren’ aan het idee dat zij bestaan.
10.2
Welke bedoelingen en welke strategie kan men afleiden uit hun gedrag?
Vertrekkende van (vermeende) doelstellingen die (een) buitenaardse beschaving(en)
zou(den) kunnen nastreven, kan men hierop een rationele analyse toepassen.
Door vanuit die analyse te extrapoleren, zou het mogelijk moeten zijn ons
een idee te vormen van de strategieën die zij misschien gaan gebruiken,
en, vertrekkende van die extrapolatie, de grote lijnen van onze eigen mogelijke
anti-strategie te bepalen.
De laatste decennia hebben UFO’s zich een beetje overal ter wereld gemanifesteerd, met verrassende pieken in 1952 en 1954, zonder dat daaruit een vaste gedragslijn blijkt. Waar zouden ze op uit zijn? Na een fase van observatie, en een tweede waarin ze getoond hebben dat ze bestaan, zou het ons logisch lijken dat zij hun sporen op aarde zouden willen achterlaten, en hun wil opleggen aan de staten alhier. Nochtans, tot op heden laat niets uit hun manifestaties het bestaan van een leidinggevende macht concluderen, die bezield zou zijn met bepaalde bedoelingen, waarnaar wij tot nu toe al evenzeer moeten gissen. Het lijkt plausibel dat zij geprivilegieerde eerste contacten zouden aanknopen met de USA. Maar niets spreekt tegen dat er mogelijk ook andere banden gesmeed worden/zijn met bepaalde Europese landen, met Rusland, China, Japan of misschien nog andere… Intussen hebben wij het er moeilijk mee ons voor te stellen dat ze, met de medeplichtigheid van bepaalde landen, zich al definitief op aarde zouden gevestigd hebben.
Hypothesen over zulke contacten laten trouwens niet toe te besluiten dat er enige vorm van ‘status-quo’ (in welke vorm dan ook) zou bestaan tussen ons en de bezoekers. Want sinds 1947 blijven de sporadische of in herhaalde golven gegroepeerde ‘verschijningen’ van UFO’s gewoon doorgaan. Men zou met recht kunnen denken dat deze bezoekers – betrouwend op hun superioriteit – laten blijken dat ze zichzelf bekend willen maken op de meest uiteenlopende plaatsen van de planeet, en dat zij doorgaan met het uitvoeren van plannen, waarvan het doel en de middelen ons voorlopig volledig ontgaan.
Het is denkbaar dat zij, al voor 1947 en zeker erna, begonnen zijn zich zorgen te maken over de aarde, die in haar voortbestaan bedreigd wordt door het risico van een nucleair conflict. Hun pogingen om daarin tussenbeide te komen gingen misschien gepaard met gerichte ‘demonstraties’:
• Het overvliegen van (kern)raketbases, waarvan men een voorbeeld vindt in hst 3,
• Intimidatiemanoeuvres tegen vliegtuigen, zoals in Luxeuil en in Teheran (hst 1.1 en 2.3),
• Verlamming van getuigen, stilvallen van motoren, doven van lichten (San Carlos de Bariloche, hst 2.5).
Misschien zijn zij verontrust door onze vorderingen bij de verovering van de ruimte en in de kernwetenschap.
Zou het niet logisch zijn rekening te houden met de mogelijkheid van buitenaardse stations of kolonies, gevestigd op de gordel der asteroïden, met – waarom niet – (een) aflossingspunt(en) op de maan? Misschien ook ondervinden ze wel hinder van onze ontdekkingsreizen, en ze zullen zeker verontrust zijn door bepaalde projecten die in de USA ter studie liggen, zoals het plan om bepaalde asteroïden met sterke H-bommen uit hun baan te werpen, in de hoop dat ze dicht genoeg bij de aardbaan zullen belanden om er aan mijnbouw te kunnen gaan doen.
Voorlopig lijken ze zich niet met onze zaken te bemoeien, maar het is wel aangeraden ons af te vragen wat ze in werkelijkheid willen bereiken. Willen ze de aarde veroveren? Of haar net behoeden voor een nucleaire zelfdestructie? Willen zij het patrimonium leren kennen – en bewaren – dat onze beschavingen in de loop der eeuwen hebben opgebouwd?
Door deze onzekerheid over hun bedoelingen kunnen wij geen voorspellingen doen over de toekomst, en, meer bepaald, niet beoordelen of ze zullen voortgaan met neutraal te blijven. Volgens onze normen kunnen sommige van hun acties niet eeuwig onschuldig blijven. Misschien weten zij al evenmin wat te denken van onze gevoelens, en van de politieke acties van onze staten!
10.3
Invloed van UFO-verschijningen op het officiële en het officieuze gedrag
van staten.
De bedoelde repercussies hebben steeds gradaties in hevigheid of belangrijkheid
gekend. Als men voortgaat op hetgeen staten van hun reacties laten
zien, dan is het gewettigd hen (de staten) in onze hypothese
in te delen in:
a) Staten die onwetend zijn over buitenaardse fenomenen, of die vinden dat zoiets hen niet aanbelangt,
b) Staten die zich bewust zijn van buitenaardse fenomenen, maar niet beschikken over middelen voor onderzoek,
c) Staten die zich bewust zijn van buitenaardse fenomenen, en ook beschikken over middelen voor onderzoek,
d) Staten die in contact getreden zijn met één of meerdere buitenaardse beschaving(en), en die er verbonden mee gesloten hebben en/of een samenwerking zijn aangegaan op politiek, wetenschappelijk en technisch vlak.
10.4
Zouden er contacten bestaan met één of meerdere staten?
Sommige individuen pretenderen dat zij gecontacteerd zijn in het kader van
een studieproject, of met het doel relaties aan te knopen tussen 2 intelligenties.
Is het mogelijk dat er rechtstreekse en continue contacten op het hoogste
niveau bestaan met één of meer staten, in het bijzonder dan
met de USA? Het is waar dat dit land een allervreemdste houding terzake aanneemt,
en dat al sinds de golf van waarnemingen uit juni 1947, gevolgd door de affaire
Roswell in juli 1947 (zie annex 5). Als de Amerikanen bij die (of andere)
gelegenheid(-heden) brokstukken of misschien hele wrakken van buitenaardse
tuigen te pakken gekregen hebben, in min of meer goede staat, evt. met kadavers
van humanoïden aan boord, dan was er meteen alvast een zekere vorm van
‘contact’ gelegd.
De eerste verklaringen en reacties van officiële zijde [er wordt duidelijk bedoeld: “betreffende (een) waarneming(en)”, vert.] worden vaak als overtuigender ervaren dan plechtige verzekeringen achteraf. Zo heeft generaal Twining, onmiddellijk na wat later de ‘zaak Roswell’ zou worden, de opdracht gekregen over de ‘vliegende schijven’ een geheim rapport op te stellen, waarvan het bestaan pas 22 jaar later onthuld werd in het rapport Condon. Uit dat geheim Twining-rapport blijkt dat die dingen kort en goed bestaan.
Welnu, vanaf die tijd heeft de USA een politiek toegepast van alsmaar toenemende geheimhouding (volgens generaal Barry Goldwater werden sommige UFO-dossiers nog boven ‘ultra-geheim’ geklasseerd), en ook van doorlopende desinformatie. De onbegrijpelijke conclusies van het rapport Condon zijn daarvan slechts één episode.
Hoe en waarom is het in godsnaam mogelijk dat een geheim van een zodanig belang ondanks alles bewaard kon blijven tot op heden? De eenvoudigste verklaring is misschien dat de USA tot elke prijs hun technologische militaire superioriteit over hun concurrenten willen behouden, en (misschien) ook het privilege van een buitenaards contact te hebben. Een andere reden voor de politiek van geheimhouding en desinformatie ligt misschien in de begrijpelijke bezorgdheid paniekreacties of buien van irrationeel enthousiasme bij het publiek te voorkomen. Vroeger was een mogelijke reden ook dat men zich wou beveiligen tegen acties van de USSR.
Ook meer prozaïsche, politieke redenen speelden mee. Men wilde bij de kiezers niet aangeschreven staan als “onbekwamen, die geen afdoende verklaring kunnen vinden voor die fenomenen.” Men moest tot elke prijs vermijden een ‘aanslag’ te plegen op het prestige van het leger, dat (bij evt. bekendwording) niet berekend zou blijken op zijn taak om zulke vluchten in ons luchtruim te beletten, iets wat bovendien de overheid zeer kwetsbaar zou maken tegen aanvallen (door politieke tegenstanders) op de militaire budgetten. Alles is mogelijk, zelfs de angst dat meerdere overheidsdiensten vroeg of laat konden beschuldigd worden van leugens.
Hoe dan ook, wat wij hier onthullen is zowel karakteristiek als symptomatisch: vanaf 1953 hebben de USA zichzelf een indrukwekkend repressieapparaat geschonken, dat blijkbaar nog altijd functioneert. In het bijzonder hebben zij 2 militaire verordeningen (AFR, Air Force Regulation nr. 200-2, en JANAP, Joint Army Navy Air Force Publication nr. 146) uitgevaardigd. De eerste daarvan verbiedt de bekendmaking aan het publiek van alle informatie die betrekking heeft op waarnemingen van niet-geïdentificeerde voorwerpen. De tweede ‘verheft’ het zonder toelating bekendmaken van een UFO-waarneming tot een misdaad (van spionage, zie vroeger) waarvoor de getuige een gevangenisstraf van 10 jaar, en een boete van 10 000 dollar riskeert. De JANAP-verordening geldt voor militairen, maar ook voor burgerpiloten en kapiteins van de koopvaardij.
10.5
Welke schikkingen moeten wij vanaf nu treffen?
Of UFO’s nu al dan niet van buitenaardse afkomst zijn, het UFO-fenomeen
bestaat en het verplicht ons in elk geval tot kritische waakzaamheid. Het
fenomeen draagt vooral risico’s in zich voor destabiliserende manipulaties
op het terrein van media, psychologie, cultuur en religie: paniek door terreur,
door mogelijke oorlogen tussen verschillende werelden, en door psychosen uitgelokt
door sekten, lobbies, enz. Deze risico’s [Hier ontbreekt denkelijk
zowat ¼ van een regel. Vert. Ik gok: “enerzijds, met als gevolg”]
….angst voor de ruimte, maar anderzijds evengoed de ontdekking en de
ongetwijfeld achteraf volgende verovering van die ruimte, wettigen vanaf nu
een zekere aangepaste waakzaamheid tegenover de ruimte.
De politieke, wetenschappelijke en intellectuele elite moet elke schokkende ontdekking, elke verkeerde interpretatie, en elke kwaadwillige of ziekelijke manipulatie voorkomen. Zonder twijfel moeten we maatregelen voorbereiden op nationaal en internationaal plan. Wat er ook mag meespelen in de interne politieke problematiek van Amerika, we staan tegenover een houding van koppige geheimdoenerij. Hoe moet men harmonieuze politieke en militaire bondgenootschappen smeden tussen geallieerden, en zeker binnen de NAVO – die normaliter gestoeld moesten zijn op elementair vertrouwen – als de toegang tot technologische informatie, zeker als die notabene van onschatbaar belang is, met de andere leden niet wordt gedeeld ?
10.5.1
Nationale structuren
Als Frankrijk zijn prestige en betekenis op UFO-domein wil consolideren, dan
wordt het dringend tijd om de SEPRA verder uit te bouwen. SEPRA moet:
• zijn materieel en menselijk potentieel uitbreiden, om de toevloed van informatie over UFO-manifestaties uit Europa en uit heel de wereld te kunnen blijven verzamelen,
• zijn middelen voor onderzoek en analyse opvoeren,
• zijn statuut van representatieve instelling en zijn faam in buitenlandse relaties versterken.
Het zou gepast zijn tegelijk op het hoogste staatsniveau een verbindingscel met de SEPRA op te richten, met de opdracht:
• alle hypothesen voor de toekomst uit te werken,
• alle wetenschappelijk en technisch onderzoek te promoten, en daarvoor over een bescheiden minimumbudget te beschikken,
• elementen voor te stellen voor een militaire strategie,
• deel te nemen aan het op punt stellen van sectoriële samenwerkingsakkoorden tussen geïnteresseerde Europese en andere landen. Men moet bedenken dat talrijke landen reeds een beperkte organisatie hebben opgericht om waarnemingen van UFO’s te verzamelen, hetzij binnen hun leger, hetzij binnen hun inlichtingsdienst.
10.5.2
Europese structuren.
Vervolgens zouden de Europese staten en de Commissie van het Verenigd Europa
het hele onderzoek best zelf beginnen leiden. Daarna moeten ze, met de nodige
druk, diplomatieke stappen ondernemen bij de USA om hun kapitale geheim op
te helderen. Dan pas kan het verwerkt en geassimileerd worden in het kader
van politieke en strategische verbonden.
Terecht zou Frankrijk aan de Commissie kunnen voorstellen om in haar bestuursapparaat een uitgebreider coördinatieorganisme te installeren, bedacht met meer mankracht en met de nodige materiële middelen – om niet blind, stom en verlamd achterop te blijven hinken.
10.6
Op wat voor situaties moeten wij ons voorbereiden?
Welke strategie moeten wij klaarhouden voor de volgende gevallen:
• Verschijning van een UFO met de buitenaardse bedoeling om officieel en vreedzaam contact te leggen.
• Al of niet toevallige ontdekking van een microvestiging of van een echte basis ergens op Frans of op Europees grondgebied: welke houding moet men aannemen tegenover een al of niet vriendschappelijke macht.
• Invasie (weinig waarschijnlijk als men bedenkt dat ‘ze’ die al hadden kunnen uitvoeren voordat wij hier het atoom ontdekten) met lokale of massieve aanvallen op al of niet strategische punten.
• Opzettelijke manipulatie en desinformatie met het doel (andere) staten te destabiliseren. Als we dit koppelen aan de eerste hier geopperde mogelijkheid, dan is het toegelaten te suggereren dat staten, die gezorgd hebben voor verfijnde onderzoek- en analysemethoden, misschien meer kansen hebben dan andere om verkozen te worden tot geprivilegieerde onderhandelaars – maar met welk voordeel, of tot welke prijs?
HOOFDSTUK 11: IMPLICATIES VOOR DE LUCHTVAART
11.1
Waarom zouden er implicaties voor de luchtmacht zijn?
Het is intellectueel onmogelijk onverschillig te blijven tegenover een onverklaard
luchtvaartkundig fenomeen, waarmee talrijke militaire en burgerpiloten geconfronteerd
werden. Op meerdere honderden echtverklaarde gevallen uit de luchtvaart, zijn
er in hoofdzaak 5 verschillende types van betrokkenheid bij UFO’s:
1) Gewone waarneming van een fenomeen door de bemanning, de passagiers of het grondpersoneel.
2) Ontdekking van een spoor op een radarscherm (wat voorkomt in 1 luchtwaarneming op 5), die soms uitmondt in een registratie van een koers, zoals het op 28 jan. 1994 voorkwam in het opsporings- en controlecentrum CDC van Cinq-Mars-la-Pile (zie hst. 1).
3) Verstoring der elektrische en elektronische uitrusting op de grond (San Carlos de Bariloche), of aan boord van een vliegtuig (Teheran).
4) Begeleiding van een vliegtuig (San Carlos de Bariloche, RB-47, …).
5) Gedrag met een schijn van agressiviteit (Mirage IV, leerling-piloot in Tours, Teheran, …).
Het aantal getuigenissen en de kwaliteiten van de getuigen laten niet toe het fenomeen te negeren. Hoe en waarom zou men ook een fenomeen willen negeren, dat zich manifesteert door regelmatig ons luchtruim te doorkruisen met toestellen die alleen al door hun vliegwijze suggereren dat ze door een intelligent ‘iets’ gepiloteerd worden?
Kunnen wij, louter en alleen omdat dat iets blijkbaar onze technische kennis overklast, doen alsof het niet onder onze bevoegdheid valt? Mochten wij niet reageren, dan zou het principe zelf van de defensie en van de inlichtingendienst van de luchtmacht opnieuw in vraag gesteld worden. Daarom wordt het tijd het personeel uit de luchtvaartsector, en vooral het deel uit de militaire tak daarvan, te sensibiliseren, en hen erop voor te bereiden om ooit aan UFO’s het hoofd te bieden.
De eerste waarnemingen door piloten gaan terug tot de beginjaren ’40. Sindsdien is het aantal onverklaarde waarnemingen (na expertise: PAN D’s), gerapporteerd door piloten en radarcontroleurs, reeds opgelopen tot meer dan 500. Denk eraan dat dat aantal in Frankrijk sinds 1951 slechts 3 of 4 bedraagt.
Het is de taak van de luchtmacht om rekening te houden met fenomenen, die zich – tot bewijs van het tegendeel – in principe afspelen in het luchtruim.
11.2 Wie is erbij betrokken?
11.2.1
Het vliegend personeel.
Natuurlijk is het vliegend personeel hierbij betrokken, in de eerste plaats
de piloten, of het nu burgers of militairen zijn. Zij bezetten een geprivilegieerde
stek voor waarnemingen, en zij zouden de eerst-aansprakelijken zijn als er
een incident plaatsvond (in ’t bijzonder voor het risico van botsing).
Dat geldt uiteraard vooral voor de gevechtspiloot, omdat hij erop getraind
is om ononderbroken het luchtruim te observeren en te bewaken, en omdat hij
tegenwoordig daarvoor over steeds perfectere wapensystemen beschikt, die steeds
snellere en steeds kleinere objectieven kunnen waarnemen op steeds grotere
afstanden. Het ‘span’ piloot-wapensyseem is meer dan ooit een
uitstekend instrument voor waarneming/bewaking, en het zal ons eerste interventiemiddel
zijn als zoiets toevallig ooit noodzakelijk mocht blijken.
De eerste zorgen voor de burgerpiloot verschillen daarvan, want, nog afgezien van het feit dat hij niet over dezelfde apparatuur beschikt, zijn grootste prioriteit ligt evident bij de veiligheid van zijn passagiers. Hij blijft een uitgelezen partner bij het verzamelen van informatie, maar hij zou volkomen weerloos zijn tegenover een agressieve actie van een UFO.
11.2.2
De radarcontroleurs.
Burger of militair, een radarcontroleur is vanzelfsprekend betrokken bij de
zaak, maar de controlemiddelen, die hij ter beschikking heeft, vertonen vrij
drastische verschillen tussen die beide groepen. Voor beide groepen geldt
dat de controleur, als hij in radiocontact treedt met een piloot, de allereerste
is die een mondeling verslag krijgt van de observatie(s) van de bemanning.
Hij moet alert genoeg zijn om de doorgestuurde observatie te noteren, en om
aan te dringen op vervollediging ervan; de afstand tussen zijn positie en
de plaats van waarneming moet hem de daarvoor vereiste luciditeit schenken.
Voor radarwaarnemingen geldt dat alleen een militair controleur over adequate uitrusting beschikt om een vliegend voorwerp te ontdekken, dat zich niet houdt aan de algemene regels voor de circulatie in het luchtruim. Inderdaad, de militaire radars van de luchtverdediging tonen een controleur op de scope van zijn apparatuur tegelijk een visualisatie van de primaire detectie, en de ‘synthetische’ visualisatie die burgercontroleurs te zien krijgen (Zie annex 1). Bovendien kunnen alleen zij een beeld oppikken van toestellen die absurde snelheden halen zoals men veronderstelt dat UFO’s doen.
Tenslotte zijn er in de militaire opsporings- en controlecentra (CDC) middelen beschikbaar om de situaties, die men op radar gezien heeft, te registreren en later de ‘reconstrueren’. Dit laat toe om zonodig bijkomend onderzoek te verrichten.
11.2.3
De meteorologen.
Ongebruikelijke fenomenen zijn vaak te verklaren door meteorologische evenementen.
Als zij het belang van hun observaties beseffen, dan kunnen deze gespecialiseerde
diensten een eventuele twijfel met gemak uit de weg ruimen. Alle in meteorologie
gespecialiseerde personeelsleden, militair zowel als civiel, moeten dus zorgen
dat zij deze verwachting kunnen inlossen.
11.2.4
De ingenieurs van de CNES.
Deze mensen zijn de Franse specialisten van de ruimte. Zij kunnen
eenvoudigweg niet onverschillig staan tegenover het UFO-fenomeen.
Hun kennis van ons universum, hun observaties van de hemel en hun toezicht
op alles wat zich daarin afspeelt, wijzen hen vanzelfsprekend aan om de studie
der buitenaardse fenomenen te leiden. Wij hebben hun werkzaamheden vroeger
in dit rapport beschreven.
11.2.5
De ingenieurs uit de luchtvaartsector.
De ingenieurs uit deze sector zijn vanzelfsprekend bij de zaak betrokken.
Hun werkzaamheden worden beschreven in het volgend hoofdstuk, dat gewijd is
aan wetenschappelijke en technische implicaties.
11.3
Hoe de luchtvaart bij de zaak betrekken?
Om het personeel van de luchtvaart met al zijn middelen bij de zaak te betrekken,
moeten wij erin slagen hun interesse te wekken. Daarvoor moeten wij:
• de mensen informeren over het fenomeen,
• preciseren wat men van hen verwacht,
• definiëren welke acties zij reflexmatig moeten uitvoeren,
• definiëren welke ingesteldheid zij moeten hebben bij het observeren.
11.3.1
Het personeel informeren.
‘Informeren’ komt er in de eerste plaats op neer de mensen te
doen inzien dat de mogelijkheid van buitenaardse tuigen in ons luchtruim bestaat.
Men moet hun angst overwinnen zich belachelijk te maken, en hun toevertrouwen
dat we, bij gebrek aan echte zekerheid, toch sterke vermoedens hebben in die
richting, die gevestigd zijn op een lijst van uitgelezen voorbeelden, gekozen
uit getuigenissen uit de luchtvaartwereld.
Wij moeten bovendien alle generaties bereiken. Voor de jongste generaties kan men gemakkelijk informatieve conferenties programmeren in luchtvaartscholen zoals de Ecole de l’Air [letterlijk ‘school van de lucht’; er wordt niet verduidelijkt welke instelling hier bedoeld wordt. Vert.], de Ecole nationale de l’Aviation Civile (ENAC) of nationale Burgerluchtvaartschool, ‘Sup’Aéro’ [geen uitleg, Vert.], enz. Voor de iets minder jonge mensen kan men lokale vormingsstages organiseren in de loop van hun carrière, maar vanzelfsprekend ook in het CID (Collège Interarmées de Défense, of het gezamenlijk College der Legercorpsen (land, lucht, zee) van Defensie) en in het IHEDN.
De SEPRA richt nu reeds conferenties in bij de ENAC (zie hiervoor), in het kader van de opleiding van burgercontroleurs. Men hoeft deze praktijk nog slechts uit te breiden tot alle scholen voor de opleiding van vliegend personeel, welke ook hun gekozen discipline is. Voor de actieve generatie kunnen die conferenties gemakkelijk bij herhaling plaatsvinden:
• voor de militairen: in de CDC (Centres de Détection et Controle, of Opsporings- en Controlecentra) der vliegende eenheden;
• voor de burgercontroleurs: in de CRNA (Centres Régionaux de la Navigation Aérienne, of Regionale Luchtvaartcentra).
Ten behoeve van het vliegend burgerpersoneel hebben de luchtvaartmaatschappijen, met Air France op kop, een systematische informatiefiche voor bemanningen op poten gezet, die regelmatig geactualiseerd wordt. Die informatie moet trouwens wel regelmatig bijgewerkt worden, als men weet dat het beoogde doel ervan is: een toekomstig getuige, zowel een gewoon waarnemer als een ‘medespeler’, in staat stellen zijn houding ten overstaan van het geziene fenomeen onder controle te houden. Als men wil dat het personeel zich engageert, dan moet het ook weten hoe zich te gedragen als er iets ‘live’ gebeurt: wat rapporteren en aan wie, de gepaste maatregelen nemen voor de heersende situatie, enz. Met dat doel moet men samen met het personeel omschrijven welke reflexieve reacties het moet uitvoeren, en welke houding het moet aannemen.
11.3.2
Reflexmatige acties.
Het is inderdaad noodzakelijk er bij het personeel bepaalde reflexmatige handelingen
in te hameren, die het moet uitvoeren als het met een fenomeen geconfronteerd
wordt, steeds in de wetenschap dat die confrontatie kan variëren van
een simpele waarneming tot, in bepaalde gevallen, de noodzaak om concrete
maatregelen te nemen. (Vb.: in San Carlos de Bariloche: plotseling doven van
de verlichting op de landingsbaan tijdens een UFO-fenomeen.)
Het staat buiten kijf dat, om zichzelf meester te blijven bij een confrontatie met een onvoorzien en slecht bekend evenement, men daar maar beter op voorbereid kan zijn. Reflexmatige acties zijn er natuurlijk in verschillende types, naargelang het erover gaat iets waar te nemen, een getuigenis te registreren, verzamelde informatie door te geven, of ‘live’ te reageren door ad hoc maatregelen te nemen tegenover het fenomeen.
11.3.3
De houding die men moet aannemen.
Deze laat zich volgens ons samenvatten als volgt: observeren, zoveel mogelijk
details noteren, zo mogelijk foto’s nemen, verslag uitbrengen, de bezoekers
het initiatief laten voor een eventuele contactname, en een voortijdige mediaprimeur
vermijden.
11.3.3.1
Objectieve waarneming.
Tegenover een onbekende situatie moet men vooral opletten geen instinctieve
reacties van zelfverdediging te tonen, die licht als een provocatie geïnterpreteerd
kunnen worden. Men moet volstaan met observeren, en elk initiatief vermijden
gericht op het zoeken van contact.
11.3.3.2
Alarm geven.
Zodra men een fenomeen heeft vastgesteld, hoort men dit feit te melden met
het doel alarm te slaan, enerzijds bij andere equipes (wat courant gebeurt),
anderzijds bij de autoriteiten; voor burgers gebeurt dit via de operationele
keten van de luchtcontrole, voor militairen via idem van de luchtverdediging.
11.3.3.3
Discreet blijven tegenover het publiek.
Als getuige van een dergelijk fenomeen moet men een zekere discretie aan de
dag kunnen leggen tegenover de pers. Het is essentieel om de wetenschappers
de kans te gunnen de melding te onderzoeken [letterlijk : ‘gebruiken’,
of ‘ten nutte maken’ Vert.], voordat de pers een toeloop
van het grote publiek op gang brengt, die de verdwijning/vernietiging van
belangrijke gegevens zou kunnen veroorzaken.
HOOFDSTUK 12: IMPLICATIES VOOR WETENSCHAP EN TECHNIEK
Het belang van het UFO-fenomeen voor Defensie in brede zin leidt tot verschillende voorstellen.
12.1
De ontvangst en de analyse der gegevens verbeteren.
Natuurlijk is het nodig om door te gaan met het onderling vergelijken, analyseren
en klasseren van gegevens en getuigenissen, zoals eerst de GEPAN, en later
de SEPRA deden (zie hst. 5 en 6); maar we moeten dit systeem geografisch nog
verder uitbreiden indien mogelijk.
12.2
Een bewakingssysteem oprichten, en hogere instanties aanporren tot actie.
Uit de studies die in hst. 8 behandeld werden, kan men besluiten dat de noodzaak
van een technologische bewaking zich opdringt. Een passieve vorm van zulke
bewaking is een minimum, een actieve zou verkieslijker zijn, vooral wat betreft
de spitstechnologie van aandrijvingen (zoals bv. de magnetohydrodynamica).
Het is waarachtig essentieel te weten wat andere naties er op dat gebied van
terechtbrengen.
Op andere domeinen van spitstechnologie zou men de resultaten (na analyse van verschillende getuigenissen) kunnen doorgeven aan wetenschappelijke instituten, die daarop proefnemingen kunnen baseren. Dit moet belangrijke vorderingen mogelijk maken. Een typisch voorbeeld hiervan is de bundeling van deeltjes-stralen of van microgolven, en hun toepassingen in werktuigen of wapens,…
In zijn geheel hoort dat soort onderwerpen op een hoger niveau thuis dan de technische problemen die de DGA (zie 6.5) en de openbare tak van de recherche tegenwoordig bestuderen. Voordat een studie ervan kan beginnen, moet daartoe besloten worden op het hoogste staatsniveau.
12.3
Het denken stimuleren om de fenomenen in een globaal kader te situeren.
De hiervoor vermelde werkwijze moet het mogelijk maken om een stapje terug
te zetten in het ontwerpen van deelmodellen voor
de geobserveerde fenomenen, met niet te versmaden bezuinigingen tot gevolg
voor defensie en voor de industrie. Maar de globale
interpretatie van de goed gedocumenteerde en toch onverklaarbare fenomenen
zal dan weer ander onderzoek noodzakelijk maken.
De belangrijkste richting daarvan heeft betrekking op de buitenaardse hypothese. Als geheugensteuntje vermelden we hier het onderzoek dat tegenwoordig gebeurt om planeten te ontdekken buiten ons zonnestelsel (de zgn.‘exoplaneten’), een onderzoek dat een nieuwe start zal kennen zodra de VLT (Very Large Telescope [In de Franse tekst staat VIT, blijkbaar een tikfout, vert.]) van het ESO (European Southern Observatory) in Chili klaar is, waarmee men die planeten rechtstreeks moet kunnen zien. Tot hiertoe gebeurde het ontdekken van die planeten buiten het zonnestelsel indirect, doordat zij verstoringen in de positie van de ster veroorzaken. [Een ster en haar planeten draaien samen rond een gezamenlijk zwaartepunt, zodat, als een zware planeet een halve omloop heeft afgelegd, de ster lichtjes verplaatst is tov. ons, en dus niet definitief gepositioneerd kan worden. Vergelijk dit met het volgende: als een man een kind bij de handen neemt, en zelf om zijn as draait om dat kind te laten ‘zweven’, dan kan hijzelf evenmin precies ter plekke blijven staan. Man en kind “draaien ook rond 1 zwaartepunt”, ondanks alle beperkingen van dit voorbeeld. Vert.]
Elke nieuw-ontdekte exoplaneet valt duidelijk in de smaak bij de media. Minder spectaculair, maar wel passionerend voor een ontwikkeld publiek, zijn de onderzoeken naar het ontstaan van het leven, die op internationale schaal gevoerd worden in een acceptabel tempo. Zij liggen aan de basis van de Exobiologie, de wetenschap van het buitenaards leven (zie annex 3).
De studie van de evolutieleer en haar mechanismen wordt tegenwoordig gehandicapt door twisten tussen verschillende ‘scholen’ of strekkingen. Nochtans is de evolutie belangrijk voor ons onderwerp, om te begrijpen hoe het leven elders kan geëvolueerd zijn of nog evolueert.
Ook belangrijk, maar onvoldoende ontwikkeld, zijn de ideeën over het ontstaan en de ontwikkeling van beschaving. Normaal gesproken moeten die uitmonden in toekomstscenario’s met lange looptijd voor onze eigen aarde, en natuurlijk ook voor andere planeten.
Het ‘Interstellair reizen’ als idee (zie annex 4: “De kolonisatie van de Ruimte”) heeft minstens behoefte aan passieve bewaking. In de USA wordt het volop behandeld, want de NASA zowel als het Pentagon schrijven talrijke studiecontracten uit betreffende de aandrijving door antimaterie, in het zonnestelsel en ook in de interstellaire ruimte. In diezelfde USA heeft de astronoom Papagiannis enkele jaren geleden een contract van de NASA in de wacht gesleept, om in de gordel van asteroïden – die tussen Mars en Jupiter ligt – te zoeken naar eventuele ‘ruimtestations’. Hij heeft daarvoor de foto’s, die de satelliet IRAS in 1983 genomen had, ontleed, en ook gezocht naar eventuele abnormale uitzendingen in het infrarood, afkomstig uit die gordel. Het heeft er de schijn van dat de NASA het contract met Papagiannis niet vernieuwd heeft, blijkbaar omdat hij geen resultaten geboekt heeft.
12.4
Bijzondere onderzoeken.
Bepaalde onderzoeken mikken niet op ‘harde’ wetenschap of technologie
voor interstellaire reizen. Ook andere onderwerpen zijn belangrijk, bv.: de
stabiliteit van de ingescheepte gezelschappen dient bestudeerd te worden;
in het bijzonder de vraag hoe groot hun minimum aantal leden is.
Het is noodzakelijk een discrete maar grondige analyse uit te voeren van de verschillende pogingen tot desinformatie, die bepaalde buitenlandse regeringen op poten hebben gezet. Het is best mogelijk dat die pogingen (zie annex 5 en 7) grotendeels te verklaren zijn door de drang van die regeringen om zich alleen de eventuele futuristische technologieën van onbekende luchtschepen en wapens toe te eigenen.
Het kon best nodig zijn om nu reeds te voorzien in maatregelen die men moet nemen, en in beslissingen die men moet ten uitvoer leggen indien en wanneer er zich evenementen zouden voordoen zoals onbetwijfelbare fysische of radio-elektrische contacten met een buitenaardse beschaving.
HOOFDSTUK 13: POLITIEKE EN RELIGIEUZE IMPLICATIES
Het afwegen van de invloed, die een formele bevestiging van het bestaan van UFO’s en buitenaardse beschavingen zou hebben op de politieke en de religieuze situatie op aarde, lijkt op regelrecht gokwerk. Deze ‘oefening’ is echter minder lastig als we ons in de plaats trachten te stellen van buitenaardsen die de aarde er zouden uitgepikt hebben als observatie- of interventieterrein. Die methode gaan we gebruiken. Natuurlijk is het daarvoor nodig de technische en humane problemen, die ons voorlopig beletten de grenzen van ons zonnestelsel of onze galaxie te overschrijden, als opgelost te beschouwen. Er zijn 2 mogelijke oplossingen:
1) Ofwel kiest men voor reizen die eeuwenlang duren, aan boord van ‘wereld-schepen’, waarin duizenden ingescheepte vrijwilligers hun populatie zelf generatie na generatie vernieuwen. Men moet daarbij in gedachten houden dat die toestellen onmogelijk in staat zullen zijn op een mooie dag terug te keren naar de aarde – althans, dat veronderstellen wij – welk feit de facto aan het boordcommando politieke autonomie en vrijheid van beslissing zal toekennen, onafhankelijk van de, voor het vertrek, op aarde opgestelde orders en programma’s (zie annex 4: “De kolonisatie van de ruimte”).
2) Ofwel volbrengt men de reis in enkele maanden of jaren, volgens volledig revolutionaire wetenschappelijke en technische concepten, die nog moeten uitgevonden worden. De reis zelf wordt uitgevoerd met behulp van toestellen of sondes die bestuurd worden door klassieke bemanningen, of door bionische androïden, robotten dus. [De bionica is de wetenschap die haar studie van het (menselijk) brein louter toespitst op de processen van oriëntatie en opsporing, om daarna die functies te copiëren (of evt. ooit te klonen), meestal in een militair kader. Vert.] Die zouden moeten werken volgens instructies die ze krijgen van een moederschip of van de aarde zelf.
In de loop van deze exploratietochten stoten we misschien op één of meer hemellichamen die bevolkt zijn met geëvolueerde wezens, die enigszins op ons lijken: mensen, mensachtigen of nog veel vreemdere creaturen. Misschien hebben die beschavingen ontwikkeld zoals die van ons, misschien zijn ze ons vooruit, maar misschien ook hebben ze slechts een rudimentaire aanleg voor beschaving, als ze tenminste niet meer in de fase van het elementaire overleven zitten.
(Let op: in dit hoofdstuk staan er tussen haakjes nummertjes die verwijzen naar de bibliografie van hst. 14, pag 87-89 [Maar die bibliografie zelf ontbreekt helaas in onze kopie. Vert.]).
13.1
Eerste fase: observatie op afstand.
Het lijkt redelijk aan te nemen dat onze aardse verkenners de opdracht zullen
hebben om die werelden vreedzaam te observeren [het lijkt logisch dat
dit slaat op bewoonde werelden, vert.], en/of om die
nieuwe territoria kort en goed te veroveren om er zich te vestigen [en
dit zal dan wel slaan op onbewoonde werelden. De verdere
tekst werkt alleen de eerste variant uit. Vert.]. (Zie hierna, 13.4).
Vanzelfsprekend zal de ontwikkelingsgraad van de lokale bevolking de wijze,
de aard en de duur der voorafgaande observaties bepalen. De eerste en voornaamste
onderwerpen om te observeren zijn natuurlijk: de levende wezens zelf, hun
denkwereld, hun levenswijze, hun ta(a)l(en), hun godsdienst(en) en geloof,
hun kunsten, wetenschappen, techniek en bewapening, hun politieke instellingen,
hun sociale organisaties, en hun geschiedenis in het algemeen. Verder ook
het milieu waarin die bevolking leeft, de dieren, de plantengroei, de mineralen,
enz…
In deze eerste fase wordt elk fysisch of materieel contact uitgesloten. Zij zou uitsluitend moeten bestaan uit wetenschappelijke observatie zoals die gebeurt in een in-vivo labo: elektronisch afluisteren, ontdekking op afstand, opnamen maken, talen ontcijferen, met daarbij analyses en evaluaties van dat alles. Het is belangrijk te onderlijnen dat deze periode één jaar kan duren, of 10, één eeuw, of 10, …waarom niet? Want wat zou er een mooiere wetenschappelijke belevenis – in bredere zin – kunnen zijn, dan als studieobject te kunnen beschikken over volkeren die min of meer beschaafd zijn, die evolueren of juist stagneren, die vrede of oorlog kennen, die op honderd verschillende manieren georganiseerd zijn, zonder twijfel ‘gezegend’ met verschillende talen die ze van mekaar niet verstaan, en die elk op hun manier piekeren over de organisatie van hun aardse en hemelse thuis? In één woord, we zouden in de gelegenheid zijn… onszelf te observeren.
13.2
Tweede fase: Stalen nemen en ‘kidnappen’ in situ, plus vluchtige
verschijningen.
De interpretatie der verzamelde data zal nooit ‘af’ zijn, voordat
men de grens overschrijdt naar een 2de fase, waarin wij uit hun eigen milieu
stalen zullen moeten nemen en analyseren van mineralen, plantengroei, dieren,
en tenslotte misschien zelfs van verder geëvolueerde wezens. Pas daarna
stelt zich de vraag welk type van contact met de
lokale bevolking aangewezen is, en wat daarvan de gevolgen voor
hen kunnen zijn op politiek, psychologisch en religieus vlak.
De mogelijkheden zijn: onzichtbare en gecamoufleerde contacten ofwel zichtbare en duidelijke; en doorlopende contacten of tussentijdse. Als men in het begin kiest voor de verborgen werkwijze, dan zou onze contactname, met de huidige stand van onze kennis, wel eens totaal onopgemerkt aan de inheemse bevolking kunnen voorbijgaan. Men mag veronderstellen dat de politieke en religieuze impact van ons contact zal verschillen naargelang we te maken hebben met verschillende typen van politieke organisatie, en met verschillende ontwikkelingsniveaus van moraal en wetenschap, zelfs als we die zouden vinden op éénzelfde ‘wereld’.
13.2.1
Impact op pre-industriële civilisaties.
Aan individuen of groepen uit dat soort beschavingen zouden de passage en/of
de landing van onze ruimteschepen of onze telegeleide tuigen gemakkelijk kunnen
opvallen. Collectief kunnen zij er net zo goed natuurlijke fenomenen in zien,
als goddelijke, buitensporige, prachtige, gestoorde of diabolische. (Fresco’s
uit het klooster Detchani in Joegoslavië; en de bollen van Nuremberg
en Basel uit 1561 en 1566 – zie annex 6).
Bovendien kan het collectief geheugen en de collectieve verbeeldingswereld van zulke beschavingen min of meer intens getekend worden door onze manifestaties. Dit zal in het bijzonder gebeuren als onze kosmonauten zich daarbij laten zien, al of niet gehuld in hun ‘overalls’ of ‘duikerpakken’, maar ook als er slechts gewone robotten of androïden of zelfs maar mechanische artefacten te zien zijn, die wij uitgekozen zouden hebben om te landen en ons te ‘vertegenwoordigen’.
Als de lokale overheden zulke verschijningen bekendmaken, en publiek bevestigen dat ze echt zijn, dan moet men er niet aan twijfelen dat hun impact van die aard en sterk genoeg zal zijn om de lokale politieke en religieuze opvattingen tenminste tijdelijk te verstoren.
13.2.1.1
Impact op lokale religies.
Omdat aardse net als hemelse geordendheden zeer eng zijn ingemetseld in de
gedachtewereld der volgelingen, zullen verschijningen van onze ruimtetuigen
of telegeleide toestellen, met daar bovenop verschijningen van bionische robotten
of echte astronauten, van aard zijn om:
• de geesten langdurig te beïnvloeden,
• godsdiensten te wijzigen of er nieuwe uit te lokken, en
• mythen doen ontstaan over ‘de schepping’.
Denk maar aan de vliegende machines die Ezechiël (1) uitgebreid beschrijft, aan de oorlog in de lucht bij Ramayana, het Gilgamesj-epos (2), de Elohim [de Franse tekst zegt ‘Elolim’, blijkbaar een tikfout; vert.] uit het boek Genesis (3) en de Wakers van de Hemel, die zich onder de mensendochters mengden en reuzen verwekten – waarover ook Henoch spreekt (4). Meer algemeen denken wij aan de Onsterfelijken, de Zonen of de Koningen van de hemel uit het Oosten, uit China (5) en Japan, ‘Land der Goden’ (6), de Viracochas uit Zuid-Amerika, de Inca’s. Verder ook nog de grote goden van antiek Egypte, de Goden, Titanen en Reuzen, de afstammelingen der Goden en de Helden der oosterse en westerse Oudheid (7), enz.
Wonderen en buitengewone fenomenen maakten vroeger gewoon deel uit van de natuurlijke gang der dingen. Zouden godsdiensten, gevestigd op het bestaan van een God of van een scheppende macht, zondermeer aan het wankelen gebracht worden door onze of soortgelijke verschijningen? Daar mag je je spaargeld op verwedden: eens de schok, de schrik en de nieuwsgierigheid over zijn, kan een nieuwe appreciatie van de kosmische ordening doodleuk in de plaats komen van de oude religieuze opvattingen, zonder daarom het principe van God zelf te vernietigen. Die oude religieuze opvattingen zullen op z’n minst aangepast worden, of zelfs gesublimeerd: God vliegt niet rond in een ruimtetuig.
De grote aardse godsdiensten verwerpen ten andere de mogelijkheid niet van het bestaan van andere bewoonde werelden in het Universum. Moeten wij er hier aan herinneren dat sommige collectieve geheugens aberraties blijven bewaren, die ondanks tastbare bewijzen (van het tegendeel) nog steeds aan hun geloofsleerlingen worden ‘opgelepeld’? (Aanbidding van een vrachtvliegtuig op de Nieuwe Hebriden. (8)). De militaire en wetenschappelijke expeditie van Bonaparte in Egypte heeft in de lokale annalen geen enkel spoor nagelaten; zij vermelden alleen een onderbreking in de bedevaarten naar Mekka (9). Dichter bij ons hebben talloze mensen nooit geloofd dat er mensen op de maan gelopen hebben, in de overtuiging dat het hier over een publiciteitsstunt ging, of over een operatie van desinformatie.
Nochtans moeten we die geringe impact van extreme gebeurtenissen terecht wat nuanceren, als we zien dat alle antieke beschavingen er toe overgegaan zijn ‘pantheons’ [Het Griekse woord Pantheon betekent 'gezamenlijke tempel voor alle bekende Goden'. In zo'n Pantheon had elke God zijn eigen altaar. Uit heilige angst de banbliksems van een vergeten exemplaar over zich heen te krijgen, gingen de Romeinen (bv. in hun Pantheon te Rome) nog een stapje verder : zij voegden er nog een altaar aan toe 'Voor een onbekende God'. Vert] te bouwen, waarvan (de) goden geassocieerd werden met schrikwekkende manifestaties van de zee, de wind, vulkanen, aardbevingen of de bliksem. Het is moeilijk daaruit te besluiten of we hier te maken hebben met vervormde voorstellingen van buitenaardse invloeden, of eenvoudigweg met het procédé van een mythologie die uitgevonden werd om de omringende wereld te kunnen verklaren.
13.2.1.2
Politieke impact.
Wat de impact op de politiek betreft, deze zou, tenminste in schijn, veel
kortstondiger moeten zijn. Inderdaad, ééns het moment van verschrikking
gepasseerd, lijkt er geen enkele reden te bestaan waarom de invloed op de
politieke organisatie der staten zou moeten voortduren: het gewone wel-en-wee
zou al snel zijn rechten terug opeisen. Nochtans bestaat het gevaar dat één
of ander staatshoofd of monarch zichzelf uitroept tot enig, geprivilegieerd
‘tussenpersoon’ van die buitengewone manifestaties. Zou hij dan
niet in de verleiding komen zichzelf te wijden tot god-koning of koning-god
in de ogen van zijn ondergeschikten?
Zonder dat men kan uitmaken (eens te meer!) wat de meerwaarde is van een natuurlijk en spontaan zoeken naar een legitieme vorm van macht, tegenover een vorm [van God-koningschap, vert.] die feitelijk nooit meer dan een listig verkregen privilegie is, toch moet men noodgedwongen vaststellen dat de ‘Geschiedenis’ als geheel vergeven is van de god-koningen of koning-goden (farao’s, Assyrische koningen, heidense Hellenistische koningen, keizers uit Rome, China of Japan, Zonen van de Zon uit Midden- en Zuid-Amerika, enz.).
13.2.2
Impact op beschavingen uit het industrieel tijdperk.
Beschavingen uit deze periode zijn sceptischer dan die uit oudere tijden,
en slikken minder vlot dingen die niet meteen ‘verklaarbaar’ of
domweg ‘meetbaar’ blijken. Niettemin staat het vast dat bevolkingen
zoals de onze ernstig aangeslagen zouden zijn als het onloochenbaar bewijs
werd geleverd van het bestaan van buitenaardsen. Die vraag – dat bewijs
– vormt de kern van heel ons rapport.
13.3
Derde fase: Invloed op plaatselijke beschavingen.
De derde fase wordt die van het beïnvloeden van het milieu en de beschavingen
die wij ontmoeten, op de manier die wij nodig achten om ze te doen evolueren
op dezelfde wijze als wij. [Maar is die wijze wel zo ideaal? Vert.]
Het behoeft geen commentaar dat de voordelen en de risico’s van een
dergelijke ingreep zorgvuldig moeten afgewogen worden.
13.3.1
Invloed op pre-industriële beschavingen.
In bepaalde gevallen is het denkbaar dat wij het nodig zouden vinden gericht
en rechtstreeks in te grijpen in het milieu, maar veel subtieler in de evolutie
van de lokale beschavingen. Tijdens onze observatie- en analyseperiode zouden
wij bv. op de noodzaak kunnen stuiten om in het plaatselijk natuurlijk milieu
en het ecosysteem enkele ‘retouches’ aan te brengen, door bv.
het uitzaaien van plantensoorten en het uitzetten van dierlijke organismen,
als die ter plaatse zouden ontbreken.
Ook de evolutie van de plaatselijke beschavingen is progressief beïnvloedbaar, door van op afstand of rechtstreeks in te grijpen in de kwaliteiten of gebreken van bepaalde geselecteerde individuen, om aldus hun morele of intellectuele bekwaamheden of hun wetenschappelijke kennis te accentueren. Men kan zelfs genetische mutaties overwegen, via meerdere procédés die nog moeten uitgevonden worden. In voorkomend geval zou dat erop neerkomen de rol te spelen die deze bevolkingen spontaan toch al zagen als het privilege van hun goden: heilige teksten komen afkondigen, die hun bv. moreel besef oplegden, of religiositeit, of misschien zelfs wetten en politieke instellingen. In bepaalde gevallen zou het zelfs nuttig zijn geschikte middelen te gebruiken om hen een beetje angst aan te jagen en/of hen te overbluffen.
En niets verbiedt ons – met inachtneming van alle nodige eerbied – om hier even te denken aan verschillende episoden uit het Oude Testament, of aan de omstandigheden waaronder de wetten van Mani [Perzië, 215-276 PC. Zijn zwaar door Zoroaster geïnspireerd, dualistisch ‘Manicheïsme’ verwierp Abraham en Mozes, maar erkende als voorgangers Zoroaster, Boeddha en Jezus. Hij beweerde dat zijn leer hem (in 2 visioenen) uit dezelfde mystieke bron geopenbaard was, die ook hen verlicht had, maar dat hijzelf als profeet groter was. Vert.] werden uitgevaardigd (10), of ook hoe de Koran ‘gegeven’ werd.
Dergelijke invloeden verwijzen naar een aantal levensgrote vraagtekens in de geschiedenis [bedoeld wordt: waar mogelijk iets gelijkaardigs aan de hand was. Vert.], zoals eventueel het gelijktijdig verschijnen van de grote/grootse beschavingen aan de Indus, in Mesopotamië en in Egypte (met steden, architectuur, schrift, kalenders, astronomie, enz.). Zij doen ook denken aan de opmerkelijke kaart van een ijsvrij Antarctica, die in 1531 getekend werd door de Fransman Oronte Finé, bijna 3 eeuwen voordat dat continent in 1820 ontdekt werd. (11) [Men had ook – iets minder ‘chauvin’ – kunnen refereren aan de meer bekende en uitgebreidere kaart van Antarctica en delen van Amerika en Afrika, die de Levantijn Piri Reis (geboren aan de zee van Marmora) in 1513 tekende. Vert.]
13.3.2
Invloed op beschavingen uit de industriële periode.
De aard van deze beïnvloeding moet variabel zijn, naargelang het type
van de aangetroffen beschaving, haar technologische ontwikkeling, en naargelang
zij al of niet vertrouwd is met het bestaan van buitenaardse beschavingen.
[Deze term lijkt een gedachtenslipper: we hadden het immers over buitenaardse
beschavingen op andere planeten, die door ons
benaderd worden. De bedoeling is duidelijk, maar de term zou zoiets moeten
zijn als ‘buiten-hun-eigen-planeet-se’. Vert.]. Het zou gepast
zijn de geest van zulke bevolking vooraf te laten wennen aan het idee dat
er waarschijnlijk ook beschavingen bestaan buiten hun eigen planeet. [Ik
heb dezelfde term hier omzeild, vert.] Bijvoorbeeld door science-fiction
romans, films, tekenfilms, videospelletjes, door een gunstig psychologisch
klimaat of door geschikte sekten, waarom niet?
Nieuwe en essentiële technologische kennis kunnen wij de bevolking bijbrengen langs verschillende ‘gewone’ kanalen, of zelfs met behulp van toevallige of opzettelijke accidenten met onze ruimtetuigen. De hedendaagse affaire van Roswell komt ons hier en nu weer in gedachten. Het is nog altijd nodig dat de Amerikaanse regering bereid gevonden wordt om eindelijk alle elementen, die ze bij die gelegenheid werkelijk ‘veroverd’ heeft, zonder vals spelen openbaar te maken, mede te delen en te laten analyseren, opdat die zaak eindelijk volledig geaccepteerd (of verworpen) kan worden.
13.4
Vierde fase: rechtstreeks contact.
De vierde fase bestaat uit het leggen van rechtstreekse contacten, met een
aantal ‘inboorlingen’ of met volledige bevolkingsgroepen, waarbij
wij al of niet onze toevlucht zullen nemen tot het inzetten van een voorwacht
van bionische robotten.
Nogmaals, de beoogde doelstellingen zullen zeer precies gedetermineerd moeten zijn. Het belang en het reële nut van dergelijke contacten zal men met zorg moeten afwegen om er de risico’s en de consequenties van te berekenen. Men zal ze met een secuur programma moeten plannen.
Evenwel, als één van onze ruimtetuigen een ernstig technisch defect zou krijgen, dan was dat misschien net de trigger die we nodig hadden voor een eerste officieus contact, en voor een ‘noodgedwongen’ inplanting of kolonisatie, of zonodig zelfs een kans voor een infomatie-desinformatie-operatie.
We kunnen best ook rekening houden met een eventueel oproer bij sommige ploegen van onze bemanning, waarvan we ons dan zouden moeten ontdoen door ze te ontschepen, of die eigenmachtig zouden beslissen op één der ontdekte werelden te gaan leven, om zich daar tenslotte onder de inlandse bevolking te mengen. Hierdoor zouden ze (of wij) goedschiks, kwaadschiks, loodrecht ingaan tegen de ontvangen orders van niet-interventie en niet-inmenging in lokale aangelegenheden.
Deze laatste veronderstellingen impliceren dat de ontdekte werelden bevolkt moeten zijn met mensen of mensachtigen, wier ontwikkelingsgraad identiek zou zijn aan de onze, of hem zeer dicht zou benaderen. Maar in de hypothese van geplande contacten met inplantingen van lange duur door leden van onze bemanningen, rijst er een nieuwe vraag: moet men als voorzorg reeds van tevoren de vermenging der rassen beletten door een extreem streng verbod (12), of moet men deze daarentegen dulden en zelfs aanmoedigen? Hou daarbij voor ogen dat rechtstreekse en langdurige contacten de lokale bevolking tenslotte onontkoombaar de ogen zullen openen, en leiden naar de vaststelling dat wij niet zo geweldig veel van hen verschillen.
In elk geval zou het voorzichtig zijn eerst telegeleide androïden te sturen om de reacties der inboorlingen op een dergelijke inbreuk in hun leven te evalueren, of om die reacties af te zwakken door vluchtige en onderbroken verschijningen. Wat zou er gebeuren als wij op bevolkingen stieten die in onze ogen louter uit misvormde of monstrueuze wezens bestonden? De optische effecten van die verschillen zouden zeker aangrijpend zijn, en een gedroomd onderwerp voor hun zowel als voor onze media, maar het valt te verwachten dat het gamma van contacten daardoor ‘anders’ zal zijn.
13.4.1
Rechtstreeks contact met pre-industriële beschavingen.
Het staat vast dat dergelijke contacten een lokale bevolking onmiddellijk
het waanidee zullen bezorgen dat ze zich in aanwezigheid van goden bevinden.
Natuurlijk dringen zich historische parallellen op aan onze geest: de aankomst
van Spanjaarden in wapenrusting en te paard in Centraal Amerika, of, meer
algemeen: de aankomst van Europeanen waar ook bij hun exploratie van de wereld.
Andere bevolkingen, die vooraf nog nooit paarden gezien hadden, of wapenrustingen
die blonken in de zon, of witte mensen (vooral als ze ook nog blond of roodharig
waren), ondergingen bij die eerste ontmoeting een zware schok. Maar de schok
van die ‘verschijningen’ zou alras verzacht worden bij een uitbreiding
der relaties, en nog veel meer als onze bemanningen zouden deelnemen aan (en
een eminente plaats bekleden in) de lokale politieke en militaire structuren.
Dit verwijst natuurlijk naar diverse epische verhalen over de ontdekking van
de wereld, naar de kolonisatie door Europa, en ook naar de ondergang van de
keizerrijken uit het verre oosten.
13.4.2
Rechtstreeks contact met industriële beschavingen.
Ooit zou er een dag komen, waarop beschavingen, die wij met onze zorgen progressief
hadden opgeleid tot onze waardenschaal, naar ons oordeel bekwaam waren om
deel te nemen aan onze maatschappij. Zodra het terrein voorafgaand voldoende
geëffend was, konden er discreet contacten gelegd worden bv. met geselecteerde
individuen, of met de hoge leiding van de staten (of een selectie daarvan),
waarbij de hele operatie zo mogelijk voor de massa geheim bleef. Daar indiscreties
niet te vermijden zijn, zullen de uitgekozen ‘dirigenten’ in voorkomende
gevallen operaties moeten uitvoeren van informatie, desinformatie en contra-informatie,
om hun geprivilegieerde contacten met ons te behouden, en, wie weet, te profiteren
van ongekende wetenschappelijke, technische en politieke informatie onzerzijds,
die hun een stapje voor zou geven tegenover hun rivalen. Vanzelfsprekend wordt
de uitverkiezing van de juiste staten, bestuurders, prominenten of gewone
individuen een zaak van levensbelang.
Waarom zouden wij, reeds vooraf, maar zeker na het opstarten van een beïnvloedings- (of hulp-)programma, niet overwegen bionische robotten, met een menselijk uiterlijk of met een uiterlijk dat lijkt op de plaatselijke wezens, uit te sturen om zich te laten zien, en zo geen levens van expeditieleden te riskeren? Waarom zouden wij tot slot niet doodgewoon onszelf tonen, openbaar en voor iedereen? Men kan zich makkelijk voorstellen welke enorme weerklank zoiets zou veroorzaken op alle domeinen, van de psychologie, de politiek, het leger, de strategie, de religie; om nog maar te zwijgen over de media, de talloze internationale vergaderingen en colloquia, de ononderbroken zittingen van organisaties vergelijkbaar met onze UNO; oproepen tot ‘éénheid van de wereld’, tot ‘internationaal de rangen sluiten’; oprichting van een ontvangstcomité, enz. Het zal ook leuk zijn om de rivaliteit tussen de staten te observeren.
Het spreekt vanzelf dat onze bedoelingen als vreedzaam moeten overkomen. Als dat niet onze politiek was, dan zou het natuurlijk bijzonder nutteloos zijn bepaalde voorzorgen te nemen om de gevoelens van de plaatselijke volkeren te ontzien. Bij al die aspecten van contact moeten wij hopen afgodendienaars tegen het lijf te lopen, of wierookdragers (vleiers), of supporters van helden, die ons, uit aangeboren zekerheid, goedgelovigheid, pragmatisme of eigenbelang, met enthousiasme als redders onthalen: redders die al hun problemen kunnen oplossen, hun vrede en voorspoed brengen, en dat bij voorkeur zonder dat er al te veel inspanningen tegenover staan. Dat worden onze eerste bondgenoten. Want fanatici [De Franse tekst zegt ‘Zeloten’, dus dat klopt. Vert.], sceptici of mensen die geobsedeerd zijn door de eeuwenoude eerbiedwaardige opvattingen van hun eigen op z’n kop gezette wereld, zullen ons bestaan in twijfel trekken of doodleuk ontkennen. En als ze ons bestaan al erkenden, dan zouden ze ons beschouwen als weer een nieuwe bende indringers/veroveraars, met intenties die des te verdachter overkomen naarmate ze zich vreedzamer voordoen (of zijn).
Van daar naar de oprichting overwegen van verdedigingsbewegingen en weerstandsgroepen tegen de invaller, is maar één stap, die licht gezet zal worden. Hoe belangrijk deze groepen kunnen worden, zal voor een flink deel afhangen van onze handigheid en bekwaamheid hen af te bouwen, door hen te overtuigen [verzwegen: denkelijk “van onze goede bedoelingen”. Vert.], en hen bij ons in te lijven. Maar hoe vermijden we de valstrik van de goede bedoelingen en de goede opzet, waarvan iedereen weet hoezeer de hel ermee geplaveid is (13)? Moeten wij toegeven sinds hoelang wij hen al observeren? Zal men ons verwijten niet tussenbeide gekomen te zijn om dit of dat wereldwijd (‘planeetwijd’?) conflict te beletten, of zal men er ons misschien zelfs de schuld van geven? Of zal men – meer algemeen – ons verwijten maken omdat wij de evolutie van hun beschaving gemanipuleerd hebben? In dat geval moet men rekening houden met zeer zware en langdurige psychologische storingen. Misschien zijn zij wel ontgoocheld omdat wij niet onsterfelijk zijn!
Later moeten wij ook economische en technologische uitwisseling, naast financiële verbonden opstarten met die volkeren. Zou het een verstandige politiek zijn ons te mengen in lokale aangelegenheden? Zouden wij in dat geval op één of andere manier nog kunnen ontsnappen aan de dringende eis om arbiter te spelen bij politieke onenigheden, bij oorlog en vrede, en bij economische crises?
Hoe dan ook, op een mooie dag krijgen wij alle onopgeloste problemen op onze nek. Zal men niet zover gaan ons de inbreng van onze vèrontwikkelde beschaving te verwijten, omdat die alleen in onze ogen een weldaad voor hen betekent? In de loop van de tijd kan er tov. ons een verandering van mening en van houding ontstaan. Misschien komen er ooit groepen mensen in de verleiding zich als onze gelijken te beschouwen, omdat wij verzuimd hebben ‘onbereikbaar’ te blijven. Vanaf dat ogenblik zullen er groepen ontstaan die met eisendossiers voor de dag komen, en zonder twijfel zal dat met een zekere regelmaat uitbarsten in revoluties, waaronder wij, maar ook onze trouwe volgelingen zullen lijden. Het geheel van onze lokale politiek wordt op die manier gecompromitteerd, en we zullen tenslotte moeten overwegen om over te schakelen op lossere contacten, en zelfs om ons terug te trekken op onze ruimteschepen en in onze achterliggende bases. Zo krijgen we de noodzakelijke tijd voor een revisie van onze politiek, om die aan te passen aan de nu nog onbekende technieken die onze ‘leerlingen’ zullen bedenken.
Onze ontdekkingstocht naar nieuwe werelden brengt ons misschien ook in contact met even ver ontwikkelde beschavingen als de onze, en misschien zelfs met veel gesofisticeerdere. Als het erop aan komt, bestaat er geen enkel argument om uit te sluiten dat wij in de ruimte andere ontdekkers kunnen kruisen, die van andere, nog veel verder gesitueerde werelden komen. In dit soort hypothesen staat het ons vrij te fantaseren dat wij het eerst door die anderen gelokaliseerd worden. Dan zou het onze beurt zijn om – ten minste gedeeltelijk – de psychologische effecten en de politieke en religieuze implicaties te ondergaan, die we hiervoor beschreven hebben. Welke politiek zullen de daar gedetacheerde gouverneurs tegenover ons voeren? Zullen ze ons vreedzaam ontvangen, of houden ze ons voorzichtig op een afstand? Moeten wij vrezen ontvangen te worden met ruimtewapens, nucleaire of andere, als wij bv. proberen of er net in geslaagd zijn bases te installeren op een asteroïdengordel vlak bij hun bases of hun werelden? Welk resultaat kunnen wij verwachten van dergelijke ontmoetingen? Kunnen wij relaties met hen aanknopen? Kunnen wij er invloed op uitoefenen, of gaat het net andersom? Alles is mogelijk.
De cirkel is rond; we zijn dus terug op ons uitgangspunt: onze huidige interesses en vragen.
HOOFDSTUK 14: IMPLICATIES VOOR DE MEDIA.
Zoals al eerder werd benadrukt, het kan extravagant lijken dat verstandige mensen, die bovendien wetenschappelijk geschoold zijn, zich interesseren aan onverklaarde, en voorlopig onverklaarbare fenomenen, op gevaar af van belachelijk gevonden te worden. Maar, zoals dit rapport tracht aan te tonen, er bestaan zoveel vraagtekens over tastbare sporen, dat de wetenschappelijke interesse voor deze problemen er volkomen door gewettigd wordt.
Dat is net het verschil met de benadering van de media: de nieuwsgierigheid van de onderzoeker tijdens een onderzoek dat gevoerd moet worden om de raadsels op te lossen die zijn intellect krijgt voorgeschoteld (zelfs als de ontwikkeling van zijn kennis nog niet volstaat om alle vragen te beantwoorden), steekt schril af tegen de nieuwsgierigheid van de pers voor een steeds weer opduikend onderwerp, gevoelig als zij is voor zijn prachtige ‘scoops’, waarbij het strak wetenschappelijke gehalte meestal niet haar sterke kant is.
Dit is geen poging het proces van de pers te voeren: zij is vaak een waardevolle hulp. Maar deze vluchtige evenementen steunen deels op menselijke getuigenissen, die des te fragieler zijn omdat ze afgelegd zijn door mensen die emotioneel reageren op hun ontmoeting met ‘het onbekende’, en daarom hun gebruikelijke referentiepunten uit het oog verliezen. De pers is weleens geneigd om ofwel de gerapporteerde feiten te ridiculiseren, ofwel zichzelf te ridiculiseren door te vervallen in een ander uiterste: de informatie van de getuigen overdrijven, en vanuit die elementen extrapoleren naar willekeur.
14.1
Wat heeft een regering te vrezen van de nieuwsgierigheid van de media?
• Paniek! De media verspreiden soms schrikwekkende
informatie, die in staat is paniek te zaaien bij de bevolking. Een berucht
voorbeeld is de radio-uitzending van een fictief hoorspel van Orson Welles
in 1938, dat voetstoots en letterlijk door de luisteraars werd geslikt, hetgeen
een enorme rotzooi veroorzaakte in een flink stuk van de USA. Misschien heeft
dit hoorspel wel de reactie geconditioneerd van de Amerikaanse militairen
die in 1947 geconfronteerd werden met het incident in Roswell. Er werd toen
handig gebruik gemaakt van desinformatie, want de media kregen voor 30 jaar
een ‘muilband’ voor. Paniek, gepaard gaande met ernstige menselijke
wanordelijkheden (zelfmoorden, vluchtmisdrijven, rellen en plunderingen, …)
zouden elke regering doen terugdeinzen, die voor haar rijkdom en stabiliteit
afhankelijk is van rust / vrede.
• Wantrouwen. De angst van de overheid om correcte informatie verspreid en herhaald te zien worden op een manifest ironisch toontje, is ook een rem op het openlijk behandelen van vragen over UFO’s. Deze houding van angst ligt mee aan de oorsprong van de desinformatie en verwarring over wat waar is en wat niet, waarin men de publieke opinie laat rondploeteren. Zij die door angst tot desinformatie beslisten, hebben nu iets anders om bang voor te zijn: deze verwarring en onzekerheid.
• Angst om belachelijk te zijn: Al heel lang weten we dat belachelijkheid niet dodelijk is, maar toch is het soms blijkbaar moeilijk om de angst te overwinnen.
• Manipulatie: De media kunnen gemanipuleerd worden door lobby’s of drukkingsgroepen met sectoriële bedoelingen (bv. politiekers onder druk zetten om een anti-UFO IDS [bureau of dienst met een letternaam die niet verklaard wordt, vert.] op te richten), en kunnen op die manier de onvrijwillige spreekbuis worden van een manoeuvre tot desinformatie of van een poging tot destabilisatie.
14.2
Welke houding nemen de media aan?
• Voor de schrijvende sensatiepers is alles goed wat
de verkoop bevordert. De nieuwsgierigheid van het publiek is groot, en die
‘vraag’ lokt smeuïge verhalen uit, die vaak flirten met pure
fantasie. De sensatiepers brengt vaak het relaas van ongeloofwaardige theorieën,
maar als compensatie is het dank zij haar dat bv. de laatste onthullingen
over Roswell, gedaan door getuigen van het eerste uur, beginnen door te dringen
bij het grote publiek.
• Bij de grote kranten zijn ironie of agressiviteit meestal de manier om een taboe-onderwerp aan te pakken, waar niemand van hun staf het fijne van weet. Maar die normale pers fungeert soms ook als echo van buitengewone fenomenen, als er (zoals in San Carlos de Bariloche) werkelijk tientallen getuigen van zijn. Het komt zelfs voor dat zij een goed stuk over het UFO-dossier aflevert.
• Bij TV en film is het onderwerp in de mode, want het kan als ’fictie’ voorgesteld worden, en dan staat niets de verbeelding der producers nog in de weg. De bizarre werkwijze die Canal+ zich aanmeet voor zijn “Nacht der Buitenaardsen”, zet het publiek ook niet aan om het onderwerp ernstig te nemen. Toch moeten wij lof toezwaaien aan een paar ernstige, goed gedocumenteerde uitzendingen terzake, zoals op het kanaal Arte in maart 1996.
14.3
En wat nu?
De toekomst van onze planeet ligt in de ruimte. Of de motivatie ervoor nu
komt uit de overbevolking, de zucht naar avontuur, de zoektocht naar nieuwe
grondstoffen [vooral de op aarde ontbrekende elementen uit het periodiek
stelsel der elementen van Mendeljew, vert.], de drang naar verovering
en kolonisatie, of nog andere meer of minder altruïstische drijfveren,
alles stuurt aan op een verregaande expansie van de mensheid.
Worden wij ooit de ‘buitenaardsen’ voor andere planeten? Wat zullen de hypothetische bewoners van andere, steeds verderaf gelegen planeten ervan denken als onze sondes daar komen rondcirkelen, en hen filmen? Wij moeten op een dergelijk perspectief voorbereid zijn, en de media kunnen erbij helpen de grote massa pedagogisch aan te pakken. Een nieuwe uitbreiding van de SEPRA zou nuttig werk kunnen verrichten door journalisten op te leiden en een documentaire site te creëren op Internet.
Besluiten
en aanbevelingen.
Het UFO-probleem kan men niet eenvoudigweg uitvlakken met een paar bijtend-spottende,
beledigende sneren of geestigheden. Sinds de verschijning van het eerste rapport
van de Vereniging der ex-auditeurs van het IHEDN, 20 jaar geleden, voert het
CNES ernstige studies uit, vooral in samenwerking met de nationale Gendarmerie
en de Luchtmacht, maar ook met andere staatsdiensten (Burgerluchtvaart, Meteorologie,
enz.). Deze studies verifiëren ander onderzoek, dat min of meer discreet
gedaan wordt in het buitenland, vooral dan in de USA. Zij tonen de quasi vaststaande
fysische realiteit aan van totaal onbekende vliegende objecten, met opmerkelijke
vluchtprestaties en geluidloosheid, die zich blijkbaar intelligent bewegen.
Deze vliegende voorwerpen imponeren door hun wendbaarheid vooral militaire
en burgerpiloten, die nochtans sterk aarzelen erover te praten. Die aarzeling
steunt vooral op de angst zich belachelijk te maken, of voor krankzinnig of
lichgelovig door te gaan. [En voor piloten uit de USA en Canada komt daar
de richtlijn JANAP 146 nog bovenop (zie hst. 9); vert.].
Geheime toestellen van aardse origine (onbemande prototypes, sluipvliegtuigen, …) kunnen slechts een minderheid van de mysteriegevallen ophelderen. Als men voldoende afstand in de tijd neemt van deze suggestie, dan ziet men er duidelijk de beperkingen van. Men moet dus noodgedwongen zijn toevlucht nemen tot andere hypothesen, waarvan er een aantal niet kan bevestigd noch ontkend worden, en die dus niet ‘wetenschappelijk’ zijn.
Vanzelfsprekend is het uiterst lastig een wetenschappelijk onderzoek te verrichten op zeldzame, vluchtige en onregelmatig voorkomende fenomenen, want ‘de’ wetenschap heeft zichzelf gestoeld op proefondervindelijkheid en reproduceerbaarheid. En toch: het voorbeeld van de meteorieten toont aan dat dergelijke fenomenen, na eeuwen van twijfel en verwerping, ondanks alles tenslotte door de wetenschappelijke wereld toch geaccepteerd kunnen worden.
Slechts één enkele hypothese tot dusver houdt voldoende rekening met de feiten, en doet in essentie uitsluitend beroep op de hedendaagse wetenschap: namelijk die der buitenaardse bezoekers. Zij werd in 1947 uitgebracht door bepaalde Amerikaanse militairen, en is tegenwoordig wereldwijd populair; en al wordt ze door een bepaalde elite afgekamd, toch is ze plausibel. Allerlei wetenschappers (astronomen, fysici, ingenieurs, futurologen, …) hebben haar zover uitgediept dat ze, tenminste als hypothese, aanvaardbaar wordt voor hun gelijken. Verschillende geloofwaardige varianten van reizen, die één of meerdere beschaving(en) vanuit (een) verafgelegen zonnestelsel(s) naar het onze zouden maken, werden volledig uitgetekend.
Magnetohydrodynamische technieken, zoals UFO’s denkelijk gebruiken voor hun verplaatsingen in de atmosfeer, zitten bij schaalmodellen in een gevorderde fase van ontwikkeling. Voor andere ‘manifestaties’ van deze objecten heeft men reeds een begin van verklaring vanuit de fysica gevonden (panne van auto’s, afgeknotte lichtbundels, enz.).
De bedoelingen van deze eventuele bezoekers blijven onbekend, maar wij mogen absoluut niet nalaten erover te speculeren, en mogelijke toekomstige scenario’s op punt te stellen. De buitenaardse hypothese is wetenschappelijk veruit de beste: zij is zeker niet categoriek bewezen, maar er bestaan in haar voordeel sterke vermoedens. En als zij exact blijkt, dan heeft zij zware consequenties.
Uit deze voorzichtige maar duidelijke vaststelling kan men meerdere aanbevelingen afleiden.
1)
Personen met politieke, militaire en administratieve macht tot beslissen moet
men dringend informeren, evenals piloten van vliegtuigen en helikopters. Een
progressieve informatiecampagne moet gericht zijn op:
[Hierna volgt een massa letterwoorden die geen van alle verklaard worden,
maar waarvan er een aantal reeds verklaard zijn in deel I en II. De aandachtige
lezer vindt die met wat moeite wel terug, en voor de resterende onverklaarde:
mijn excuses! Vert.]
• ENA en IHEDN,
• Scholen die afhangen van Defensie (Luchtmacht, Marine), en hun oud-leerlingen.
• Saint-Cyr, Gendarmerie (officieren en onderofficieren), Gezondheid der legerkorpsen, Polytechniek, ENSTA, ENSAE, CID, CHEAR, CHEM, enz.
• Binnen Defensie, de scholen voor burgeropleiding en hun oud-leerlingen: Nationale hogere Politieschool, School voor Politieofficieren, scholen voor Journalistiek, Nationale School voor Burgerluchtvaart. In deze laatste school zijn reeds talloze conferenties gehouden, waardoor men luchtvaartcontroleurs de juiste reacties heeft kunnen aanleren voor eventuele ontmoetingen tussen vliegtuig en UFO.
• Organismen die onderzoek opstarten of voortzetten over militaire doelmatigheid: DGA, ONERA, CEA/DAM.
• Bijzondere militaire en burgerdiensten, evenals de Directie van de militaire Communicatiedienst (DICOD, de vroegere SIRPA-centrale), wier aandacht moet gericht worden op desinformatie-procédés.
2) De menselijke en materiële middelen van de SEPRA opdrijven, om deze dienst toe te laten:
• zijn capaciteiten voor enquêtes en analyses op te voeren,
• informatie te verzamelen over alle UFO-gevallen, zowel in Europa als wereldwijd,
• databases op te richten, te onderhouden en uit te breiden, over de verschillende aspecten van al die gevallen,
• zijn statuut versterken als vertegenwoordigend orgaan met buitenlandse relaties.
3) Ook die detecties van UFO’s laten meetellen, die gedaan worden door burgerlijke en militaire bewakingssystemen van de ruimte; systemen die men heeft moeten ontwikkelen voor andere doeleinden, nl. de preventie van botsingen tussen bv. satellieten en ruimtepuin, enz.
4) Op het hoogste staatsniveau een verbindingscel oprichten met de SEPRA, die ermee belast wordt:
• alle toekomstperspectieven uit te werken,
• wetenschappelijke en technische acties te promoten, en, voor dat doel, jaarlijks kunnen beschikken over en budget van enkele miljoenen franken, [Franse franken; voor Euro’s delen door 6,65. Vert.]
• deelnemen aan het op punt stellen van sectoriële akkoorden voor samenwerking met andere landen.
5) Samen met andere landen, zo mogelijk zelfs met de steun van heel de Europese Unie, diplomatieke stappen ondernemen bij de USA, om deze supermacht aan te porren tot samenwerking, en zo nodig alle druk op haar uitoefenen die kan helpen om de kapitale vraag op te lossen, wat alleen kan gebeuren in het kader der politieke en strategische allianties.
6) Hoe speculatief deze eventualiteiten ook mogen zijn, op staatsniveau en met de hulp van de cel genoemd in 4) nadenken over de maatregelen die men moet nemen in geval van een spectaculair en onbetwistbaar openbaar optreden van een UFO, zoals:
• openlijke poging tot contactname,
• een landing voor talrijke getuigen,
• andere acties van belangrijke draagwijdte.
Deze overwegingen moeten strikt methodisch uitgevoerd worden, waarbij men vanzelfsprekend toch een minimum van reserve/afstand moet bewaren.
Einde deel 3.