By
Nick Redfern
vertaling: Rene van Rijn
Met toestemming overgenomen uit Frontier Magazine uitgave sept./okt. 2002
De media en UFO’s. Een vreemde combinatie waarbij allerlei geruchten betreffende een “samenzwering van de media” om bepaalde rapporten niet af te drukken sinds vijftig jaar lang de ronde doen. Wat is er van waar? Nick Redfern stelde die vraag aan Terry Hansen.
Terry Hansen is de auteur van het boek “The Missing Times,” een diepgravende studie over Amerika’s invloedrijkste nieuwsorganisaties, hun innige band met de Amerikaanse inlichtingendiensten en de wijze waarop zorgvuldige berichtgeving over het UFO-fenomeen wordt ondermijnd om redenen van staatsveiligheid. Hansen onthult in zijn boek het hardnekkige, voortdurende verschil tussen de lokale en landelijke berichtgeving van UFO gerelateerd nieuws, legt uit hoe en waarom de gevestigde nieuwsorganisaties zo nauw samenwerken met overheidsdiensten ten tijde van een nationale crisis en geeft een overzicht van het bewijsmateriaal die deze heimelijke verstandhouding tussen media en overheid met betrekking tot de UFO pennenstrijd bevestigd. UFO auteur en onderzoeker Nick Redfern praat met Hansen over zijn boek en onderzoek.
Hansen is een onafhankelijke journalist met interesse in controversiële wetenschappelijke kwesties en de ontwikkelingen in de massa media; hij heeft het UFO vraagstuk tientallen jaren gevolgd en er verscheidene publikaties aan gewijd. Bovendien organiseerde hij twee lezingen over “The Science and Politics of the UFO Research” voor het Science Museum in Minnesota. Hij is een enthousiast vliegenier en woont op Bainbridge Island in de staat Washington.
Nick redfern (NR): Terry, de inhoud van “The Missing Times” is nooit eerder als een op zichzelfstaand onderwerp voor een heel boek gebruikt.
Terry Hansen (TH): Laat me je, om te beginnen, vertellen dat de volledige titel van het boek luidt: “The Missing Times. News Media Complicity in the UFO Cover-up.” Het boek gaat in zijn algemeenheid over de rol van de media in het UFO vraagstuk en onderzoekt de machtsfactoren die, hier in de Verenigde Staten, bepalend zijn voor de vorm waarin de berichtgeving over het onderwerp wordt gegoten. Het belicht tevens de historisch bepaalde propagandadoeleinden en zelfcensuur van de pers en tracht dit terug te voeren tot de UFO materie.
NR: Wat in het bijzonder trok jouw aandacht in dit onderwerp?
TH:
Ik heb een graad in biologie behaald aan de universiteit van Minnesota en ben
tevens afgestudeerd in journalistieke wetenschappen en ik was van kinds af aan
tot op zekere hoogte geïnteresseerd in UFO’s.
Die interesse werd serieuzer toen ik biologie studeerde. Ik was zeer geïnteresseerd
in het onderzoek dat aan het begin van de zeventiger jaren werd gedaan naar
de oorsprong van het leven en de zoektocht naar leven op andere planeten en
de UFO thematiek leek mij belangrijk voor dit soort onderzoeken. Ook vond ik
het merkwaardig dat het onderwerp door de universitaire gemeenschap uit de weg
werd gegaan. Aanvankelijk dacht ik dat de wetenschappelijke gemeenschap onwillig
was om toe te geven dat zoiets ongelofelijks kon bestaan. Maar toen ik journalistiek
ging studeren aan de universiteit van Minnesota rees bij mij het vermoeden dat
er meer aan de hand was. Iets leek die negatieve houding te voeden.
NR: Was er een voorval of bepaalde gebeurtenis die jou de impuls gaf om je te gaan concentreren op de rol van de media in de UFO berichtgeving?
TH: Inderdaad. Ik heb zelf nog nooit een UFO gezien, maar ergens halverwege 1975 belde één van mijn beste vrienden, Chuck Penson, mij op. Hij woonde toen in Montana en werkte als een dj bij een rock and roll (radio) station. Chuck vertelde mij dat er UFO’s waren waargenomen in de buurt van ICBM (Intercontinental Ballistic Missile) lanceerplatforms in Montana, ter hoogte van Malmstrom Air Force Base. Hij vertelde me dat hij via zijn politiescanner de sheriff had horen praten over iets dat rondom de raketsilo’s vloog in het Great Falls gebied. Dit wekte mijn nieuwsgierigheid, omdat er geen melding van was gemaakt in de landelijke media. Ik ontdekte verscheidene andere, gelijksoortige incidenten van UFO waarnemingen die de nationale pers niet gehaald hadden. Zodoende ging ik mij afvragen of er misschien sprake was van censuur.
NR: En je bleef het Montana incident volgen?
TH: Inderdaad. Ik geloof dat het eerste nationale tijdschrift dat er iets mee deed de “National Enquirer” was, twee jaar nadat de gebeurtenissen hadden plaatsgevonden. Ik had een gesprek met Bob Pratt, de schrijver van het artikel, om uit te vinden hoe hij er lucht van had gekregen en uit zijn aantekeningen kon ik opmaken dat hij een tip had gekregen van een anonieme bron. Het duurde daarna nog twee jaar voordat er op landelijk niveau melding van werd gemaakt door het tijdschrift “New York Times” en een paar dagen later door “The Washington Post.” We hebben het dus over een verhaal waar destijds uitgebreid melding van is gemaakt in Montana, waar de luchtmacht bij betrokken was en dat feitelijk pas na vier jaar boven kwam drijven in de landelijke pers. Toen ben ik gaan kijken naar de mate van bedrog, propaganda en manipulatie van de pers die werd toegepast op het UFO thema.
NR: Kun je daar wat uitgebreider op ingaan?
TH: Natuurlijk. Als je terugblikt en de relatie tussen de (nieuws) media en de overheid opnieuw in ogenschouw neemt, zul je zien dat wanneer de overheid geconfronteerd wordt met een crisissituatie, zij de neiging heeft de hulp van de media in te roepen om de publieke opinie naar haar hand te zetten. Dit is het tegenovergestelde van wat de nieuwsorganisaties ons doen geloven. Maar er zijn duidelijke aanwijzingen dat verslaggevers innig samenwerken met de overheid en geen tegengas geven als de nationale veiligheid aan de orde is. In de Eerste Wereldoorlog bijvoorbeeld, was de publieke opinie aanvankelijk heel erg tegen de inmenging van Amerika. De mensen waren zeer achterdochtig en zagen het als een oorlog tussen zakenmensen. Vooral de Engelse regering was bezorgd dat de impasse met de Duitsers zonder Amerikaanse hulp niet doorbroken kon worden. De Britten waren heel goed in propaganda en hadden een systeem ontwikkeld waarbij de kranten, in samenwerking met de regering, mensen over de hele wereld trachtten te beïnvloeden; en zij richtten hun aandacht via het Europese Front op de Amerikanen. Zo creëerden ze een compleet verzonnen beeldvorming van de gebeurtenissen in Europa en haalden de Amerikaanse burgers uiteindelijk over om deelname aan de oorlog te steunen.
NR: Wat betreft je onderzoek, was er een gebeurtenis of misschien een bepaalde wet, die het beginpunt markeert van de manipulatie van de pers, in relatie tot UFO’s?
TH: Ja. Zo’n spilfunctie was onder andere weggelegd voor de, in 1953 door de CIA opgerichte adviesgroep “The Robertson Panel” Die kwam met de aanbeveling een geheim programma te ontwikkelen en in werking te stellen dat de massamedia diende op te leiden en af te richtten om zodoende de vloedgolf van UFO meldingen die gedurende de zomermaanden van 1952 binnenstroomde, af te remmen. Een psychologisch ontmoedigingsbeleid, waardoor mensen zich wel twee keer bedachten alvorens zij melding maakten van hun ervaringen, stond daarbij centraal. Om dit doel te bereiken stelde “The Robertson Panel” voor gebruik te maken van massamedia, zoals televisie, de schrijvende pers en de filmindustrie, met name studio’s als Walt Disney, die tijdens de Tweede Wereldoorlog propagandafilms verzorgde. Ze gaven tevens het advies de medewerking in te roepen van experts op het gebied van massapsychologie, zoals dr. Hadley Cantril, auteur van een diepgravende wetenschappelijke publikatie over de algehele paniek die Orson Welles veroorzaakte met zijn radioverslag van een zogenaamde invasie door bewoners van Mars. Bovendien adviseerde “The Robertson Panel” wetenschappers, psychologen, amateur-astronomen en populaire beroemdheden uit de amusementswereld te gebruiken om invloed uit te oefenen op het geloof in UFO’s onder het grote publiek.
NR: Kan je voorbeelden geven van gevallen waar jij van denkt dat de aanbevelingen van “The Robertson Panel” in de praktijk werden getoetst?
TH: In mijn boek zijn veel voorbeelden te vinden. Om maar wat te noemen: in 1966 zond CBS News op de tv een programma uit met de titel “UFO’s, Vriend, Vijand of Fantasie.” Het programma werd aan elkaar gepraat door Walter Cronkite en vertegenwoordigde het officiële overheidsstandpunt dat voor alle UFO waarnemingen een logische, alledaagse verklaring was te vinden. Het staat thans vast dat CBS News nauw samenwerkte met de CIA, om de draaiboeken van hun UFO documentaires samen te stellen. De socioloog Michael Swords ontdekte in de archieven van het Smithsonian Institute een handgeschreven brief van “panel” lid Thorton Page aan Frederick Durant, de voorzitter van “The Robertson Panel,” waarin deze samenwerking ter sprake komt. In deze brief vertrouwt Page Durant toe, dat hij “de producers van CBS Televisie een handje had geholpen om het programma tot spreekbuis van het “Robertson Panel” gedachtegoed te kneden.” Hiermee is het bewijs geleverd dat “The Robertson Panel” minstens tot aan 1966 een werkzame invloed uitoefende. In het boek komt ook ter sprake hoe burgerluchtvaartpiloten de mond werd gesnoerd en de manier waarop de vele meldingen van piloten in persberichten uit de vroege jaren vijftig, die uiterst betrouwbaar werden geacht, later op doeltreffende wijze uit het nieuws werden geweerd.
NR: Heb je het idee dat dit een doorlopend project is dat voortduurt tot aan de dag van vandaag of was de propaganda en de cesuur in de vijftiger en zestiger jaren zo doeltreffend dat de houding van de media ten opzichte van dit onderwerp zichzelf reguleert?
TH: Het is net als toen je als kind aan het wiel van je fiets draaide. Je moest er een flinke ruk aan geven om de gang erin te krijgen, maar om de zaak draaiende te houden was af en toe een klein duwtje voldoende. Voorbeeld: de CIA verklaarde een paar jaar terug dat veel van de UFO meldingen in de jaren vijftig waren toe te schrijven aan waarnemingen van het U-2 spionage vliegtuig. De “New York Times” had het verhaal, zij het herschreven, klakkeloos overgenomen, zonder zich af te vragen wat de CIA feitelijk beweerde. Dit is dus een duidelijk bewijs dat de overheid het wiel zo nu en dan een klein zetje geeft en door middel van “flauwekul berichten” verwarring zaait onder de bevolking.
NR: Denk je dat de situatie zo blijft, of geloof je dat de houding van de media in de toekomst zal veranderen?
TH: Wat betreft de grote media organisaties ben ik niet erg optimistisch. Er is een samenvoegingsproces gaande in de Verenigde Staten, waardoor de media in handen zijn van slechts een handvol bedrijven met een sociaal-politieke verbondenheid die het zeer onwaarschijnlijk maakt dat er radicale veranderingen op komst zijn. Niettemin zijn er tekenen van vooruitgang te bespeuren en volgens mij vinden die vooral op het platteland plaats: onafhankelijke journalisten, plaatselijke kranten die verder kijken dan hun neus lang is. Mijn boek is goed ontvangen in de UFO gemeenschap maar om belangstelling daarbuiten te wekken is moeilijk. Eén van de beweegreden om dit boek te schrijven is geweest journalisten beter te helpen begrijpen wat er allemaal aan de hand is, zodat berichtgeving inzake het onderwerp UFO’s nauwkeuriger wordt.