TERUG NAAR ARTIKEL

HET PROJECT BLUE BOOK

Door: Dennis Stacy

Toen er in 1951 ongeïdentificeerde vliegende voorwerpen waren waargenomen boven een Amerikaanse legerbasis, was dat het begin van een officieel UFO-onderzoek. Dennis Stacy vraagt zich af of de autoriteiten wel de waarheid wilde horen.

De muren van het radarcentrum van het Army Signal Corps in Fort Monmouth, New Jersey, in de VS, lichtten griezelig groen op. Achter de leerling-operateur stond een groepje druk pratende officieren in een halve cirkel opgesteld, dat hier op bezoek was. Het was 10 september 1951. Plotseling verscheen er een helder knipperende echo op het radarscherm. Hij leek zich op 11 km ten zuidoosten van het station te bevinden en de kustlijn te volgen naar het noorden. Wat het ook was, het vloog te snel om automatisch door de radar van het centrum te kunnen worden gevolgd, en de operateur schakelde over op handbediening. Het groepje volgde het bewegende doel zo'n drie minuten tot het tenslotte in noordoostelijke richting van het scherm verdween op een geschatte afstand van 13 kilometer. De operateur schatte zijn snelheid op meer dan 1100 km/uur - een ongehoorde prestatie in die dagen, zelfs voor de beste straalvliegtuigen van het leger.

Achtervolging met hoge snelheid
Vijfentwintig minuten na de radarwaarneming joeg een T-33 straaljager die in de buurt was, bestuurd door luitenant Wilbert S. Rogers, achter een 'zilverkleurig voorwerp' aan, dat zo'n 1400 km/uur vloog. Rogers beschreef het voorwerp als 'helemaal rond en glad', en zo'n 9 tot 15 meter in doorsnee. Hij en zijn passagier majoor Edward Ballard doken vanaf een hoogte van 6 km op het voorwerp af, maar konden het niet bijhouden. Ze zagen hoe de vliegende schotel een afstand van 30 km aflegde voordat hij een draai van 120 graden maakte en naar zee toe verdween. De volgende dag werden er nog twee ongeïdentificeerde, snel vliegende 'spookvliegtuigen' waargenomen door de radar van Fort Monmouth, een om 10.50 uur ‘s ochtends en een om half twee ‘s middags. Bij deze gelegenheden vond er geen visuele waarneming plaats vanwege de bedekte lucht.

Hoewel de zaak-Monmouth in termen van UFO-waarnemingen niet bijzonder spectaculair was, zou hij later veel grotere repercussies hebben dan welke UFO-waarneming ook. Toen het verslag van de gebeurtenissen op het bureau van majoor-generaal Charles Cabell terecht kwam, destijds hoofd van de Luchtmachtinlichtingendienst, beval Cabell een grondig onderzoek en wilde hij persoonlijk geïnformeerd worden over de zaak. Cabells opdracht kwam terecht bij luitenant Jerry Cummings, de kersverse directeur van het `Project Grudge', de afdeling van de Luchtmacht die belast was met het onderzoek naar UFO-berichten.

Toen Cummings de gebeurtenissen bij Monmouth onderzocht merkte hij tot zijn verbazing dat anderen binnen het Project Grudge de zaak al ‘opgelost’ hadden zonder achter hun bureau in het Air Technical Intelligence Center (ATIC), in Dayton, Ohio, waar het hoofdkwartier was gevestigd, vandaan te komen. Volgens het rapport, dat in het Pentagon verspreid zou worden, "bestond de hele bemanning [in Monmouth] uit een groep makkelijk beïnvloedbare jonge mensen en had de crew van de T-33 een reflectie gezien." Cummings begreep dat zijn reputatie op het spel stond, en was binnen een paar uur op weg naar New Jersey, samen met luitenant-kolonel N.R. Rosengarten, hoofd van de Afdeling Vliegtuigen en Raketten van het ATIC.

Getweeën spraken ze met iedereen die bij de zaak betrokken was, en zo ook met de piloot en de passagier van de T-33 die ervan overtuigd waren dat wat ze hadden gezien allesbehalve een reflectie was, maar "bestuurd door een intelligentie". De volgende ochtend vlogen Cummings en Rosengarten naar Washington om Cabell op de hoogte te stellen.

Toen alle feiten duidelijk waren vroeg Cabell hoe Project Grudge in het algemeen dergelijke onderzoeken afhandelde. Cummings moest even slikken en vertelde zijn chef de waarheid. "Ieder rapport werd als een geweldige grap gezien." Op instigatie van het hoofd van het ATIC, generaal Harold Watson, had de staf van Project Grudge "alles gedaan om de kwaliteit van de rapporten naar beneden te halen. De enige analyse bestond uit het bedenken van nieuwe en originele oorzaken die nog niet eerder naar Washington waren gestuurd."

Eerlijk onderzoek?
Cabell was woedend. "Ze hebben tegen me gelogen, ze hebben tegen me gelogen," schreeuwde hij op een gegeven moment. Cummings en Rosengarten werden tenslotte weggestuurd met de opdracht om het Project Grudge in Dayton te reorganiseren. "Ik wil dat iedereen onbevooroordeeld is," zei Cabell. "Dat is een order trouwens. Wie het niet is kan nu vertrekken."
Cummings zou echter niet aan de reorganisatie meedoen. Hij werd al snel weer burger omdat hij nodig was bij een ander geheim regeringsproject. Het werd de taak van een jonge kapitein, Edward J. Ruppelt, om weer een schijn van objectiviteit te verlenen aan de manier waarop de Luchtmacht met UFO's omging. Zijn verslag van zijn ervaringen The Report on Unidentified Flying Objects werd direct een klassieker op dit gebied. In 1989, 20 jaar nadat het officiële onderzoek was stopgezet, werd Project Blue Book weer opgestart, nu als een civiele operatie. Documenten die onder FBI-kader zouden hebben gecirculeerd laten zien dat sommigen die bij het oude project betrokken waren, nog steeds op zoek zijn naar de 'ongeïdentificeerden'.

Onder Ruppelts supervisie werd het Project Grudge hernoemd tot ‘Project Blue Book', en kreeg het een hogere status wat geheimhouding betreft. Er kwam meer personeel en er werden kanalen aangewezen waarlangs militair personeel zijn eigen UFO-waarnemingen kon rapporteren. Hoewel er nooit genoeg mensen waren om iedere melding af te handelen, werd het voor het eerst routine om veel zaken met een hoge prioriteit persoonlijk te onderzoeken. Vergeleken met de ‘middeleeuwen' van Project Grudge (Ruppelts eigen omschrijving) toonden de eerste jaren van Blue Book onder Ruppelt een nieuw elan in de officiële houding van de Luchtmacht ten aanzien van het wonderlijke UFO-fenomeen.

Verlicht leidinggeven
Ruppelt zou later zelfs beweren dat hij de term Unidentified Flying Object of UFO zelf had bedacht, als een manier om het geruzie over (en het belachelijk maken van) de emotioneel veel meer beladen ‘vliegende schotels' in andere banen te leiden. Helaas duurde Ruppelts verlichte manier van leidinggeven minder dan twee jaar, van 1951 tot 1953, en zou de gevestigde macht al gauw weer terugkeren tot het vroegere idee dat wat UFO's betreft geheimhouding de beste en veiligste politiek was.

Terwijl de gebeurtenissen bij Monmouth een korte periode van openheid inluidden, zou een andere UFO-zaak leidden tot een terugkeer naar de oude gewoontes van Project Grudge: de zaken die je kon verklaren luid rondbazuinen en bagatelliseren, en de onverklaarbare onder het tapijt vegen. Uit het oog, uit het hart, en hoe minder aandacht hoe beter.

UFO-spektakel
In tegenstelling tot de zaak-Monmouth kwamen de waarnemingen van het vliegveld van Washington, die immers de hoofdstad zelf betroffen, al snel op de voorpagina's van de kranten, hetgeen leidde tot de grootste persconferentie van het Pentagon sinds de Tweede Wereldoorlog. In de zomer van 1952 gonsde het in Washington D.C. twee weken lang letterlijk van de UFO's. Ze verschenen als lichtjes zowel op de radarschermen als in de zwoele avondhemel, en werden door talloze militaire en civiele waarnemers zowel in de lucht als op de grond waargenomen. De telefooncentrales van het Pentagon werden overspoeld met telefoontjes van het publiek, zodat de gewone verbindingen nagenoeg verbroken werden.

Heel 1952 zou trouwens het drukste jaar in de geschiedenis van Blue Book worden, waarbij meer dan 1500 gevallen werden onderzocht. Een verbijsterend aantal van 20% van de gevallen (303 zaken) werd als ‘ongeïdentificeerd' aangemerkt. In het kielzog van de waarnemingen in Washington zette de CIA zijn eerste stappen op dit gebied. Men leek bezorgd over het enorme aantal gevallen, en bang dat een vreemde mogendheid de situatie ten eigen bate zou aanwenden, misschien door een massa-hysterie te veroorzaken. En zo werd het ‘Robertson-panel' geboren, genoemd naar zijn voorzitter, de natuurkundige H.P. Robertson, een medewerker van de CIA en chef van de Afdeling Evaluatie Wapensystemen van het ministerie van Defensie. Tot de andere vooraanstaande leden van de groep, die twee dagen lang in Washington vergaderde in januari 1953, hoorden Luis Alvarez (winnaar van de Nobelprijs voor Natuurkunde in 1968), de natuurkundige Samuel A. Goudsmit van de Brookhaven National Laboratories en de astrofysicus Thornton Page, onderdirecteur van de Johns Hopkins-universiteit.

De media gemanipuleerd?
In plaats van aan te dringen op meer onderzoek naar het fenomeen zelf, deed de CIA de aanbeveling om de media en andere kanalen in te schakelen om de UFO's te ontdoen van hun geheimzinnige aureool. Er werd zelfs voorgesteld om de ongelooflijk populaire Walt Disney hiervoor te vragen, hoewel er geen concreet bewijs is dat hij echt benaderd is. Het leek de CIA ook een goed idee om een oogje te houden op de diverse civiele UFO-groeperingen die in het hele land waren opgericht, opdat ook zij niet het slachtoffer zouden worden van manipulatie door een vreemde mogendheid. Of deze aanbevelingen van de CIA ooit werden uitgevoerd blijft een onderwerp van controverse. Misschien hadden de opvolgers van Ruppelt bij Blue Book geen behoefte aan marsorders op papier, misschien kwam de boodschap zo ook wel over. In ieder geval zou het Robertson-panel tevreden zijn geweest met de manier waarop Blue Book zich begon te gedragen.

Halfslachtige analyse
Blue Book ‘na Ruppelt' werd gekenmerkt door een algemeen gebrek aan fondsen en personeel, wat leidde tot vluchtige onderzoeken en halfslachtige analyses van gegevens die voorhanden waren. In december 1969 sloeg Blue Book het boek voorgoed dicht, na' de publicatie van een UFO-studie door de Universiteit van Colorado. In de twee decennia van zijn bestaan had de organisatie 12.618 meldingen geregistreerd, waarvan 5% (701 zaken) onopgelost bleven. Deze aantallen konden worden vergeleken met die van de jaren onder Ruppelt. In december 1952 lichtte Ruppelt het Air Defense Command in over 1021 zaken. Hiervan was 20.1 % onverklaard, oftewel 1 op 5. Minder dan 2% van alle zaken uit die tijd betrof grappenmakerij.

NOTITIES

De zaak-Socorro
In de loop van de jaren kwam Project Blue Book een aantal sensationele gevallen tegen die niet konden worden ontkracht, zelfs niet na langdurig onderzoek. Een van de bekendste gevallen deed zich voor in het stadje Socorro, Nieuw-Mexico, in de VS, in de middag van 24 april 1964. Het voorval kreeg landelijke bekendheid omdat het ging om een schijnbaar geloofwaardige getuige (een plaatselijke politiebeambte), fysieke sporen die door de UFO waren achtergelaten en de waarneming van wezens die bij het gelande voorwerp zouden horen. Terwijl hij zijn ronde deed hoorde agent Lonnie Zamora
een groot geraas en zag hij een neerwaarts gerichte kegel van blauwe vlammen achter een heuvel neerdalen.Toen hij met zijn auto dichterbijkwam zag hij iets dat op het eerste gezicht een auto leek die ondersteboven in een greppel lag, met twee 'kleine kinderen' in 'witte overalls’ erbij. De personen stapten in het voorwerp, dat een oorverdovend lawaai voortbracht, zo'n vijf meter omhoogsteeg en toen horizontaal wegschoot, waarbij het net een schuur met dynamiet niet raakte. Onderzoekers vonden afdrukken in de grond waar volgens Zamora het voorwerp had gestaan, en verkoold struikgewas. De directeur van Project Blue Book, kapitein Hector Quintanilla bekeek al het bewijsmateriaal en archiveerde het dossier bij 'Ongeïdentificeerd'.

Hulp van buitenaf
Het moet het chronisch onderbezette project Blue Book worden nagegeven dat men soms hulp van buitenaf zocht met onderzoek naar UFO's dat men nooit zelf voor elkaar had gekregen. Helaas volgde men het verkregen advies niet' altijd op. Een van de eerste bijeenkomsten buiten het project om was het Robertson-panel van 1953, genoemd naar zijn voorzitter, de natuurkundige en CIA-medewerker Harold P. Robertson.

Het panel kwam bij elkaar na de sensationele waarnemingen op de radar en in de lucht boven de hoofdstad, en concludeerde dat alleen al de grote hoeveelheid UFO-rapporten een potentiële vijand in staat zouden stellen om de Amerikaanse regering te saboteren, bijvoorbeeld omdat alle telefoonlijnen van het Pentagon bezet raakten. Daarom deed het panel een aanbeveling om het fenomeen van alle geheimzinnigheid te ontdoen, en Amerikaanse UFO-groeperingen zo nodig in de gaten te houden. Tegelijk met het CIA-onderzoek hield een civiele 'denktank', het Battelle Memorial lnstitute, zich bezig met een statistisch onderzoek waartoe opdracht was gegeven met de geheime codenaam 'Project Stork'. De bevindingen zouden worden opgenomen in het Speciale Rapport nr. 14 van Project Blue Book, dat op 25 oktober 1955 werd vrijgegeven.

Fotografische analyse
Tot de opdracht van Blue Book hoorde ook de analyse van foto- en filmmateriaal waarop buitenaardse ruimteschepen zouden staan. Hiervoor riep het project de hulp in van de Afdeling Fotoanalyse van de Amerikaanse luchtmacht, en het Fotografisch interpretatie-laboratorium van de Amerikaanse marine. Hoewel men soms zo'n 1000 uur besteedde aan bepaalde beelden konden de analisten vaak niet tot een duidelijke conclusie komen. Een voorbeeld hiervan is het voorwerp dat in de nacht van 2 augustus 1965 door de 14 jaar oude Alan Smith werd gefotografeerd. Toen hij in de achtertuin stond kiekte hij deze onderstaande UFO die van kleur veranderde, van wit naar rood en toen naar groen.

De foto werd aan het Blue Book-team overhandigd, die het op zijn beurt aan de Fotoanalyse-afdeling van de luchtmacht gaf. Na onderzoek kwam men tot de conclusie dat het voorwerp ongeveer 10 meter in doorsnede was en zich iets meer dan 1,5 km van de camera bevond. De analisten opperden dat het beeld verkregen kon worden door ‘veelkleurig ronddraaiend gefilterd. spreidlicht" te fotograferen. Maar 21 jaar later stelde een computeranalyse vast dat de foto een luchtvoertuig liet zien.

De waarnemingen boven Washington
Een van de interessantste Blue Book-dossiers geeft details van de opwinding over een UFO-waarneming in de vroege jaren '50 boven Washington DC. In de nacht van 19 juli 1952, om 11:40 uur zag Edward Nugent, een verkeersleider van Washington National Airport, zeven onbekende echo’s op zijn radarscherm. De ongeïdentificeerde voorwerpen bevonden zich zo’n 40 kilometer ten zuid-zuidwesten van de hoofdstad en vlogen minder dan 170 km/uur. In de uren daarna werden er talloze, langzaam vliegende geheimzinnige voorwerpen ontdekt op diverse radars, en soms werden de echo’s bevestigd door piloten en waarnemers op grond.

Om 3 uur ‘s nachts werden er twee F-94-onderscheppingsjagers de lucht in gestuurd vanaf de luchtmachtbasis Newcastle, in Delaware, maar zij konden niets vinden en keerden al snel terug. Maar de UFO’s waren even snel terug als ze waren verdwenen, en de laatste werd om 5:30 uur getraceerd. Een week later, in de avond van de 26e juli waren ze er weer. Een piloot van National Airlines nam verschillende UFO's waar, een eind boven zijn vliegtuig - hij beschreef ze als 'het opgloeien van een sigaret'. En weer waren er radarmeldingen, en zagen waarnemers in de lucht en op de grond lichtverschijnselen. Een piloot zag vier ‘schijnsels’, een andere piloot had niets gezien.

TERUG NAAR ARTIKEL