ASTRONAUT VERTELDE OVER ZIJN UFO-EBE ERVARING Door:
Clark C. McClelland 23 juli 2011 Vertaling: Paul Harmans Bron: http://www.ufocasebook.com/2011/astronautrecallsebeencounter.html Voorafgaand
aan de fatale lancering van de space shuttle Challenger op 28 januari
1986, had ik de eer en het plezier zo af en toe te kunnen praten met
verschillende leden van de bemanning.
Veel astronauten op het Kennedy Space Center (KSC) wisten van mijn interesse in de studie van mogelijke buitenaardse (ET) intelligenties en mijn samenwerking met majoor Donald Keyhoe, Dick Hall en het National Investigations Committee on Aerial Phenomena (NICAP sinds 1958) en het Mutual UFO Network (MUFON), op Cape Canaveral en het KSC. Op een andere avond buiten de locatie liep ik bij toeval weer tegen Ellison aan. Hij vroeg mij om mijn mening over een onderwerp dat zijn nieuwsgierigheid had opgewekt. Ellison had een grote interesse in buitenaards leven en vroeg mij om mijn geloof in buitenaardsen en of ik geloofde dat ze hier op aarde waren? Zijn vraag kwam als een verrassing. Terwijl we langzaam naar onze bestemmingen liepen, verklaarde ik kort wat ik sinds 1947 te weten was gekomen, het jaar waarin ik mijn UFO-onderzoek begon. Ik zette kort uiteen wat ik van de Roswell-zaak wist en dat ik er vele jaren later nog meer over te weten kwam nadat ik op de Cape verschillende gesprekken had met ABMA (Army Ballistic Missile Agency) personeel dat in juli 1947 op de White Sands Proving Grounds nabij Roswell, New Mexico, was. Deze mannen hadden persoonlijk gewerkt met Dr. Wernher von Braun en zijn team Duitse wetenschappers die in die tijd op de basis werkten. Ellison Onizuka vertelde dat hij van het incident op de hoogte was. Ik vertelde hem toen dat ik geloofde dat er ander leven in het heelal was en dat dat gedurende de menselijke geschiedenis de aarde had bezocht. Hij lachte instemmend. Ik dacht bij mijzelf, wat weet hij nog meer? Dat werd al snel duidelijk. Onizuka vroeg me of mijn achternaam enige connectie had met de McClellan luchtmachtbasis in Californië? Voor zover ik wist niets, zei ik hem. En ik vroeg hem waarom? Ellison vertelde dat hij samen met andere USAF ruimtevaartingenieurs en piloten een verrassende ervaring had tijdens hun militaire training op McClellan, zo’n 8 of 9 jaar voorafgaand aan zijn astronautenopleiding. Hij en deze groep waren op die basis voor een gespecialiseerde opleiding toen zij werden opgedragen zich in een bioscoopzaal te melden. Toen ze allemaal zaten werd het donker in de zaal en begon er een film zonder de gebruikelijke officiële introductie door een USAF officier. Ze waren allemaal verrast toen er op het scherm een beeld verscheen van een kamer die gelijk was aan een medische onderzoeksruimte en waarin kleine lichamen op platte tafels lagen. Hij hoorde verscheidene opgewonden opmerkingen van de andere officieren die naast hem zaten.
De kleine, vreemd uitziende wezens waren mensachtig van vorm en leken op de wezens die beschreven werden door de beweerde getuigen van de welbekende Roswell-locatie in 1947 het zuidwesten van de USA. De wezens hadden grote hoofden, grote ogen en tengere rompen, armen en benen. Ze leken niet van aardse herkomst te zijn. Ellison zei vervolgens: “Clark, mijn God, deze hoogopgeleide officieren en ik waren geschokt door wat we zagen. We waren niet voorbereid op wat we te zien zouden krijgen. We waren allemaal overrompeld. Misschien was het een psychologische test om onze algemene reactie vast te stellen. Nou ja, we waren allemaal verrast.” Onnodig op te merken dat ik ook overrompeld was door deze onthulling van een hoogintelligente USAF officier en NASA astronaut. Eén die zijn eerste ruimtemissie 51-C vloog in de space shuttle Discovery, een zeer geheime missie voor het Amerikaanse ministerie van defensie onder top secret voorwaarden. Ik vroeg me af wat Ellison wist, of misschien had gezien gedurende zijn eerste shuttle missie en USAF carrière? Ik zei: “Dat is verbazingwekkend Ellison! Werd jullie de mogelijkheid geboden vragen te stellen over hetgeen jullie zagen?” Hij zei: “Nee! We werden gevraagd de ruimte te verlaten en door te gaan met onze geplande technische bezigheden, alsof er niets was gebeurd. Wat betreft mijn opvatting, ik heb de mogelijkheid overwogen dat de groep werd ingeschat op de individuele reacties op wat ze zagen. Misschien was het een geplande USAF psychologische test om militaire redenen. Wie weet heeft NASA het in 1978 meegenomen bij mijn selectie als astronaut. Je weet wel, wat mijn reactie zou zijn als ik werkelijk een buitenaards wezen zou zien?” We arriveerden bij onze gescheiden gebouwen en we bespraken kort zijn op handen zijnde tweede ruimtemissie met de Challenger 51-L. Hij zei dat hij zich voorbereidde op een succesvolle vlucht met Judy Resnik, Christa McAuliffe en de bemanning. Ik vroeg hem of we nog eens over dit onderwerp konden praten en hij stemde daarmee in. Wat wij beiden niet wisten, was dat dit de laatste keer was dat we met elkaar spraken. Hij, Judy, Christa en de andere bemanningsleden vlogen hun laatste missie op 28 januari 1986. Ik was op het Kennedy Space Center en keek vol ongeloof toe hoe zij en de space shuttle Challenger in de Atlantische oceaan vielen. Nadat ik het KSC die avond verliet, na een werkperiode van 15 uur, reed ik naar huis, naar mijn appartement in Port St. John en tijdens de rit kwamen mijn emoties uiteindelijk naar boven. Ik stopte aan de kant van de geplaveide NASA hoofdweg die de Indian River kruist en huilde gedurende zo’n tien minuten hevig. God, hoe vreselijk was het toen en dat is het vandaag de dag nog steeds in mijn herinnering. God zegenen jullie Judy Resnik, Ellison Onizuka, Christa McAuliffe, Dick Scobee, Michael Smith, Gregory Jarvis en Ronald McNair. Dank u God voor de eer die ik had hen allemaal te kennen. |