DE OPZETTELIJKE VERDRAAIINGEN VAN PROJECT BLUE BOOK Door: Paul Harmans December 2009 Project
Blue Book was het laatste (officiële) UFO-project van de luchtmacht
dat in 1969 werd afgesloten. Men deed dat nadat de universiteit van
Colorado (van 1966 tot 1968) een zogenaamd onafhankelijk onderzoek,
maar wel in opdracht van de luchtmacht, voor een bedrag van 500.000
dollar, naar het UFO-fenomeen had uitgevoerd. Ook dat universitaire
onderzoek blijkt een schijnvertoning te zijn geweest. Men (de luchtmacht)
had Edward Condon als leider voor het onderzoek uitgezocht, een zeer
sceptisch man wat betreft UFO’s. Zijn voorwoord en zijn samenvatting
in het rapport van het onderzoek geven de indruk dat UFO’s volkomen
verklaarbaar zijn en geen enkel verder onderzoek van de wetenschap waard
zijn. Het werkelijke rapport van zo’n 1000 pagina’s laat
duidelijk zien dat 30% van de door de universiteit onderzochte gevallen
onverklaarbaar bleef en dat de buitenaardse hypothese niet was uit te
sluiten. Iets dat Project Blue Book gedurende haar jaren van onderzoek
beslist ook wel had geconcludeerd, maar dat opzettelijk voor de buitenwereld
verzweeg.
Helaas
nam bijna niemand, en zeker de pers niet, de moeite het complete rapport
te lezen, men hield het bij het voorwoord en de samenvatting. Vandaar
dat ook tegenwoordig nog bijna elke scepticus en elke orthodoxe wetenschapper
(volkomen ten onrechte) het Condon rapport aanhaalt om het UFO-fenomeen
af te doen als onbelangrijk, geen gevaar opleverend voor de nationale
veiligheid, zonde van de onderzoekstijd, de wetenschap onwaardig, enz.
De luchtmacht hield tijdens het onderzoek van Condon de vinger aan de
pols en stuurde de wetenschappers naar de conclusie die de luchtmacht
graag wilde horen. Officieel werd na het voltooien van het Condon rapport
dan ook door de luchtmacht besloten te stoppen met het vergaren van
UFO-meldingen van burgers en vertelde men het volk dat men geen verder
onderzoek meer naar het fenomeen zou doen, Project Blue Book zou worden
gesloten. De vele in de laatste jaren vrijgekomen geheime UFO-files
tonen echter duidelijk aan dat zoiets absoluut niet de waarheid was.
Natuurlijk bleef de luchtmacht na Blue Book grote interesse in het fenomeen
houden, maar ze kon het nu tenminste in alle rust en stilte (in het
geheim) voortzetten en haar interesse in alle toonaarden ontkennen. Onderstaand een voorbeeld om aan te geven hoe Project Blue Book van de Amerikaanse luchtmacht van 1952 tot en met 1969 bij haar eigen onderzoek naar het UFO-fenomeen te werk ging. Zogenaamd objectief en onbevooroordeeld, maar tegen het einde van het project nam bijna niemand de belachelijke verklaringen nog serieus. Dergelijke verklaringen werden weloverwogen en met opzet zo simpel mogelijk gehouden, om vooral de indruk te wekken dat het UFO-fenomeen compleet verklaarbaar was. Oordeel zelf. De piloot van een Amerikaanse B-52 bommenwerper die op 24 oktober 1968, rond 03:30 ’s nachts van een 10 uurs trainingsmissie terugkeerde naar de Minot luchtmachtbasis (North Dakota), kreeg via de radio een oproep van de verkeersleider waarin hem werd gevraagd om vanuit zijn positie uit te kijken naar een ongewone ‘oranje gloed’. Volgens de inmiddels vrijgegeven transcriptie van het radiogesprek, vertelde de verkeersleiding de piloot en de copiloot: “Iemand ziet weer eens vliegende schotels.” Hij vertelde hen vervolgens waar ze moesten kijken. Kort daarna werd de verkeersleiding geïnformeerd dat de weerradar van de basis een object volgde nabij Bowbells, North Dakota, ongeveer 70 kilometer ten noordwesten van de basis. Plotseling vloog dat object in de richting van de B-52 en begon het op een afstand van 2 kilometer te volgen. De eigen radar van het vliegtuig volgde inmiddels ook het object en legde deze manoeuvres vast. De navigator, majoor Patrick McCaslin vertelde dat de echo van de UFO zo groot of groter was dan die van een KC-135 tanktoestel. Radaroperator majoor Chuck Ritchey schakelde snel de camera in die het radarscherm filmde en de echo van het object werd op film vastgelegd. Later die morgen werden die beelden beoordeeld door inlichtingenofficier Richard Clarke van de 5th Bombardment Wing en hij kan zich herinneren dat hij de hoofdsnelheid van de UFO berekende op zo’n 7000 km per uur. Deze berekening was gemaakt op basis van het feit dat de UFO 3,7 km had afgelegd gedurende 1 ronddraai van 3 seconden van de radar. Hij vertelde onderzoeker Tom Tulien: “Het moest wel iets anders zijn dan wij kenden, ik denk niet dat onze techniek ook maar iets had dat dergelijke mogelijkheden bezat – dus het moet wel een UFO zijn geweest.” Toen de UFO de B-52 begon te volgen, werden de twee UHF radio’s van het vliegtuig waarschijnlijk daardoor beïnvloed, de uitgaande berichten werden namelijk tijdelijk onderbroken. De UHF ontvanger van het toestel bleef echter onaangetast en de bemanning kon alle instructies van de verkeersleiding horen. De UFO volgde het toestel gedurende zo’n 40 kilometer, waarna het de achtervolging afbrak en wegvloog. Zodra het dat deed en van de radar van de bommenwerper verdween, werkten de radio’s weer normaal. Toen de B-52 aan de uiteindelijke nadering van Minot begon, werd het onverwachts op orders van een niet geïdentificeerde ‘algemene officier’ omgeleid. De verkeersleiding verschafte de bemanning de koers naar de UFO, welke tegen die tijd op de grond was of daar net boven zweefde, en ze moesten er pal overheen vliegen.
Onderzoekers Tom Tulien en Jim Klotz interviewden de copiloot van de bommenwerper, kapitein Bradford Runyon en instructeurpiloot majoor James Partin, en beiden verschaften gedetailleerde verslagen betreffende het uiterlijk van de UFO. Partin vertelde dat hij als eerste een oranje object zag dat op of vlak boven de grond zat en hij verklaarde dat “Het op een miniatuurzon leek, geplaats op de grond onder het vliegtuig.” Toen het vliegtuig dichterbij de UFO kwam, werd de vorm van het object steeds duidelijker. Partin vertelde: “Het was min of meer ellipsvormig en er was iets dat leek op ramen rondom die verlicht waren en het zweefde daar.” Kapitein Runyon tekende later een schets van de UFO, die toont een ovaalvormig object met een buisvormige vin die aan één eind uit het object steekt. Aan de andere kant van de buis is een sikkelvormige spray of schijnsel. Hij beweerde: “Mijn eerste indruk was dat het oranje (ovale) deel groter was dan een grote schuur en het buisvormige deel herinnerde mij aan een grote graansilo die op zijn kant ligt. Het sikkelvormige deel werd niet eerder zichtbaar totdat we de eerste draai van 90 graden inzetten. Ik ben niet zo goed in het schatten van afmetingen en zeker niet 32 jaar na het voorval, maar mijn beste schatting is dat het op zijn minst 70 meter lang, 30 meter breed en zo’n 15 meter hoog was.” Navigator Patrick McCaslin, die het object niet zelf zag, voegde daaraan toe: “De beschrijving die aan mij door één van de piloten werd gegeven, was dat het een ellipsachtige vorm was – een soort van hoestbonbon gevormd ding, dat gloeiend oranje was met een boemerangvormige uitlaat - of wat dan ook - aan één kant.” Toen de B-52 de UFO naderde werden de UHF radio’s weer gestoord. Na de landing werd één van de bemanningsleden over het incident ondervraagd, maar er was onder de bemanningsleden geen verdere discussie, dat gebeurde pas jaren later. Wat was het officiële oordeel van de luchtmacht betreffende dit incident? Op 13 november 1968, drie weken na het UFO-incident, bracht het hoofd van Project Blue Book, majoor Hector Quintanilla een officiële verklaring uit. Hij schreef:
Nawoord
|