ZO VROEGER, ZO NU Paul Harmans april 2005 Ik heb een aardige verzameling UFO-boeken op de plank staan en zo af en toe blader ik wat in een willekeurig exemplaar. Zo pakte ik onlangs het boek ‘De nieuwe UFO-golf’ (1975) van Julien Weverbergh en Jean-Claude Bourret uit de kast en las het eerste hoofdstuk. Ik wil dat hoofdstuk hieronder eens weergeven en daarmee laten zien dat zelfs 30 jaar geleden al bij een enkeling in de media bekend was dat het om een werkelijk bestaand fenomeen gaat. Jean-Claude Bourret was in 1973 een vooraanstaand radiojournalist en presentator van een tv-journaal. Hij was net als bijna ieder ander mediafiguur sceptisch over het UFO-fenomeen, maar naar aanleiding van het onderstaande incident startte hij een objectief onderzoek (iets wat elke journalist zou moeten doen en daarbij de valse voorlichters van stichting Skepsis met een flinke korrel zout nemen of totaal negeren), en moest daarna bekennen dat het UFO-fenomeen maar al te waar was.
Hoofdstuk 1 uit het boek De Nieuwe UFO-Golf (1975) Auteurs: Julien Weverberg en Jean-Claude Bourret Uitgever: Manteau Brussel & Den Haag (1975)
UFO
boven Turijn
De lucht was helder, de maan vol en het zicht uitstekend. Het ‘ding’ bleef ruim een half uur doodstil hangen, maar de duizenden wandelaars in de stad, die elkaar de enorme ‘ster’ aanwezen, konden niet vermoeden, dat in de vluchttoren van de vlieghaven enige ongerustheid heerste, omdat vlucht 325 van Alitalia met commandant Mezzalina aan boord zich voor de landing klaarmaakte. De controlekamer verwittigde Mezzalina dat een vreemde snuiter in de omgeving van zijn vliegtuig rondlummelde en Mezzalina bevestigde – eenmaal tot 200 meter gedaald – dat hij en zijn bemanning goed zicht hadden op het enorme fenomeen – dat nu blauwachtig van kleur werd en begon te pulseren.
Ricardo Marano, piloot van een Piper die met nog andere vliegtuigen eveneens toestemming afwachtte om te landen, luisterde het gesprek tussen Mezzalina en de controlemensen af en vroeg prompt de toelating om de vreemde bezoeker op te mogen jagen. Dit werd hem toegestaan. Hijzelf kon zijn prooi niet zien, maar geleid door grondradar begaf hij zich in de richting van de lichtbal, die zich nu ook in beweging zette. Het ding maakte plotseling enkele scherpe hoeken, en verdween even van de radarschermen. Maar weer een andere commandant, nu van een startend vliegtuig, seinde aan Ricardo, dat het wild zich áchter zijn Piper bevond en behoorlijk was gestegen. Ricardo wendde de steven, steeg en kreeg op 3000 meter ‘het voertuig’ eindelijk voor het eerst zélf in het vizier. Het ‘licht’ was erg intens en pulseerde, zonder ooit helemaal uit te doven. De Piper klom en ging met een snelheid van 400 km op het object af, dat zich echter verder en verder van het kleine mensenspeeltuig afbewoog, zigzaggend, zijn snelheid verhogend naar verhouding van de mogelijkheden van de Piper. Het verdween uiteindelijk in zuidelijke richting, terwijl Ricardo Marano, als gevolg van de kleine actieradius van zijn vliegtuig, de jacht moest opgeven. Duizenden Turijners hadden deze scène gevolgd; Franco Contin, student in de biologie en amateur-fotograaf had een paar fraaie foto’s geschoten en het radar-visuele UFO-geval haalde grote krantenkoppen en werd wereldnieuws. Een
sceptische journalist die overtuigd raakt van het bestaan van UFO’s
Hij was dan ook verbaasd, dat AFP – één van de vier grote en ‘ernstige’ persbureaus van de planeet – in een uitvoerig telegram de Turijnaffaire op telex bracht. Hij gaf de Franse Interjournalist ter plaatse, Gérard Dupagny, opdracht dit vanwege AFP ongewone nieuws grondig uit te pluizen. Gérard Dupagny ging met alle betrokken piloten, radarpersoneel en andere direkt bij de waarneming betrokken getuigen praten, en telefoneerde naar zijn baas, dat de Turijnzaak zuivere koffie was. Jean-Claude Bourret – allicht onbewust kind van het nieuwe UFO-tijdperk – besloot toen dat de journalisten van zijn dienst over de gehele wereld verspreidt de UFO-zaak in al zijn aspecten zouden onderzoeken, en hun bevindingen op magnetofoonbanden naar Parijs zouden sturen. Deze correspondenten voerden tweeërlei gesprekken: met geleerden met de UFOlogie bekend en met geselecteerde betrouwbare getuigen van goede en/of klassieke waarnemingen. De ‘patron’ zélf zocht de bekendste Franse UFOlogen met wetenschappelijke vorming op – Claude Poher en Pierre Guérin – en had, als kroon op het werk, op 19 februari 1974 een onderhoud met de toenmalige Franse minister van defensie Pierre Galley. Tijdens dit gesprek, dat overigens werd uitgezonden, bekende voor de eerste maal een officiële gezagsdrager van een land, dat de Franse autoriteiten met belangstelling de UFO-evolutie in andere landen volgen en de door Franse militairen waargenomen UFO’s registreren. Pierre Galley meent dat er reden tot ernstige benadering van het vraagstuk bestaat.
De radio enquête duurde ruim een half jaar. Eerste gevolg: Jean-Claude Bourret was verplicht na zes maanden zijn opinie over het gehele vraagstuk te herzien. Hij werd niet alleen overtuigd van de realiteit van het UFO-verschijnsel, maar meent dat de wetenschappelijke gemeenschap ‘officieel’ en dringend wat aan het vraagstuk moet doen. Hij was o.m. bijzonder getroffen door het feit dat hij ondanks zijn pogingen, in Frankrijk geen enkele full-time wetenschapsmens gevonden heeft, die het probleem bestudeerd had in al zijn aspecten, die voor de microfoon negatieve uitlatingen wenste te laten horen. Interessant in deze zijn eveneens de resultaten van een Amerikaans onderzoek, die de lezer in het gesprek met Claude Poher zal vinden (zie blz. 68). Jean-Claude Bourret meent terecht, dat opinies van geleerden (over welk onderwerp ook) van geen belang zijn, zolang deze opinie is gebaseerd op ‘menen’, ‘denken’, ‘veronderstellen’ en niet op onderzoek. Een dergelijke mening, zelfs van een Nobelprijswinnaar, is van net zoveel betekenis als de opinie van de melkboer. Ook in onze lage landen begaan de informatiemensen vaak de fout, de opinie van astronomen, fysici en dergelijke over UFO’s te vragen, zonder te controleren of de door hen ondervraagde personen het probleem wel hebben bestudeerd. De uitspraak van de aldus beluisterde orakels, is meestal van nul en gener waarde. Een échte wetenschappelijke geest zal op de vraag wat hij over UFO’s denkt antwoorden dat hij over deze materie geen opinie heeft, als hij het vraagstuk niet heeft bestudeerd. De
diefstal van enkele gespreksbanden Tijdens de uitzendingen ontstond heel wat beroering o.m. in academische kringen in Frankrijk. Bovendien werden halverwege de geplande uitzendingen de nog uit te zenden banden met getuigenissen van diverse wetenschapslieden uit een stalen kast in het ORTF-kantoor van Jean-Claude Bourret gestolen: de Franse luisteraars kregen o.m. noch de Amerikanen Hynek, Saunders, noch de Fransen Aimé Michel, Jean Goupil, noch de Belg Meessen te horen. Jean-Claude Bourret, die aanvankelijk de zaak in de doofpot wilde houden, schreef echter naar aanleiding van de publicatie van de wel uitgezonden getuigenissen: “Wie heeft de banden weggenomen? Ik weet het niet, maar deze gebeurtenis is de grootste hulde die men aan de uitzending heeft kunnen brengen. Wanneer men tot gangsterdom moet vervallen om de verspreiding van de waarheid omtrent UFO’s te verdoezelen, dan is dat een goed teken. Dat bewijst dat er geen enkel ARGUMENT tégen bestaat.” Nà de uitzendingen werden de transcripties van de 39 uitzendingen door de uitgeverij France-Empire uitgegeven. Het eerste deel van het boek omvat waarnemingsrapporten, het tweede interviews met geleerden. Een
UFO-nacht
Ik stelde, dat journalist Jean-Claude Bourret door het nemen van de beslissing om een UFO-enquête te houden, allicht onbewust een kind van de nieuwe UFO-golf is. Deze vernieuwde UFO-belangstelling, die de inzet van het wetenschappelijk UFO-tijdperk inluidt, wordt rondom twee gebeurtenissen gepolariseerd: de publicatie op 9 januari 1969 van het Condonreport met zijn direct voor- en naspel, en de publicatie begin 1972 van Allan Hyneks The UFO Experience en de richtlijnen van de FBI m.b.t. UFO-meldingen.
Tot de ‘Condonsfeer’ kan men de acties van James McDonald en David Saunders rekenen, de hearing door het ‘Committee on Science and Astronautics’ van het Amerikaanse huis van afgevaardigden, en de UFO-symposia van de AAAS (American Association for Advancement of Science) en de AIAA (American Institute of Aeronautics and Astronautics) te Boston en Pasadena gehouden.
De tweede reeks gebeurtenissen omvat zoals reeds gemeld de publicatie van Hyneks boek, de openbare stellingname van Pierre Guérin, de publicatie van de computerresultaten van Claude Poher, de oprichting van het UFOcentrum door Hynek en de verrassende resultaten van de Galluppoll. Al deze gebeurtenissen worden sinds 1968 doorkruist door de publicatie van betere rapporten door competente verslaggevers opgesteld (gebruik makend van o.m. doorgedreven psychiatrische en psychologische onderzoekingen), een accent op de studie van de landingsrapporten en het analyseren van het fenomeen ‘Ufonaut’ (humanoïden), het inschakelen van de computer in een poging om een greep te krijgen op de totaliteit van het probleem, het toenemend aantal (jongere) geleerden die de UFOlogie ernstig aanpakken, en een toenemende tolerantie t.o.v. UFO-waarnemingen door zowel het wetenschappelijk establishment, de autoriteiten, de massamedia, als… het publiek zelf. En als klap op de vuurpijl, werd de planeet aarde in de jaren 1973-1974 door een nieuwe UFO-golf geplaagd. Wij zullen in de volgende hoofdstukken al deze punten systematisch hernemen.
Het is om moedeloos van te worden als je in ogenschouw neemt wat er in de 30 jaar na de verschijningsdatum van Weverberghs boek werkelijk is gebeurd. De wetenschap is nog net zo ongeïnteresseerd, de media schenkt nog steeds geen enkele objectieve aandacht aan het UFO-fenomeen en het grootste deel van het volk is er daardoor niet van op de hoogte dat het beslist geen belachelijk onderwerp is. Er zijn wel wat lichtpuntjes, zo hebben we tegenwoordig het Internet en daarop zijn duizenden initiatiefnemers te vinden die het UFO-fenomeen voor het voetlicht brengen. Vele duizenden UFO-artikelen zijn zodoende vrij toegankelijk voor het publiek en dat is daardoor niet meer afhankelijk van de starre media. UFO-foto’s en -video’s staan vaak nog dezelfde dag op datzelfde Internet en vele jonge studenten ontdekken dat het heelal helemaal niet zo’n slechte plaats is voor overvloedig leven en dat er dus ook andere intelligente beschavingen aanwezig moeten zijn. De echte eye-opener zal ondanks dit alles een UFO-gebeurtenis moeten zijn die zo duidelijk en grootschalig is, dat niemand er meer aan kan twijfelen dat het fenomeen reëel is. Dan pas zullen de plotsklaps geïnteresseerde wetenschappers omvergelopen worden door de aasgieren van de media en zullen zij gezamenlijk de strijd aangaan wie als eerste het fenomeen openlijk mag aankondigen als de grootste ontdekking in het menselijk bestaan. Als tegelijkertijd een aantal burgers alsnog in paniek raakt, dan is dat voor een groot deel de eigen schuld, er was voldoende informatie voorhanden om dat te voorkomen. Achteraf zal men – de wetenschap, de media en het volk - massaal concluderen dat het eigenlijk allemaal zo voor de hand lag en zich afvragen hoe het toch mogelijk was dat men er massaal vele tientallen jaren lang overheen had gekeken. De gedreven sceptici (dus niet de gezond sceptische mensen), die wel degelijk de feiten kenden, maar ervoor kozen om zowel het fenomeen als de mensen eromheen belachelijk te maken, zullen daarna haastig in hun schulp kruipen. Deze gedreven sceptici zijn echter voor een groot deel verantwoordelijk voor de nog steeds voortdurende desinteresse in het UFO-fenomeen door telkens weer op te duiken als er iets bijzonders gebeurt en het spoorslags vanuit een zogenaamd wetenschappelijk professionalisme af te kraken. Zij ontnemen zodoende de (sporadisch voorkomende) nieuwsgierige wetenschapper de moed om er eens wat meer over te weten te komen, die kijkt wel uit om daarmee het noodlot over zichzelf en zijn carrière af te roepen doordat niet bepaald fijngevoelige beroepssceptici, als bijvoorbeeld een Marcel Hulspas, hem openlijk over de hekel zullen halen.
Als we het UFO-fenomeen beter willen laten onderzoeken door de wetenschap, dan zullen we er eensgezind aan moeten werken om de belangrijkste hindernis daarvoor uit de weg te ruimen en dat zijn de gedreven sceptici die, om redenen waarnaar we slechts kunnen gissen, luidruchtig hun vuil spuien. Natuurlijk doen we dat niet via een handgemeen, maar als iedereen die het met het bovenstaande eens is, zou beginnen met het sturen van een e-mail naar stichting Skepsis en hen uitlokt tot een discussie (die de sceptici nooit zullen winnen omdat wij het gelijk aan onze kant hebben), dan ontnemen we ze wellicht de gedrevenheid om hun kwalijke werk voort te zetten. Stuur mij vervolgens de gevoerde e-mailwisseling en ik zet hem op ufowijzer, zodat ze weten dat elk antwoord dat ze geven in de openbaarheid komt. De macht is aan het Internet en niet aan slechts een paar volksverlakkers van stichting Skepsis. Vind je het niet erg aardig wat ik voorstel? Lees dan eens de artikelen op de Skepsis-site en ervaar hoe zij met moedige onderzoekers omgaan die zaken bestuderen waarvan zij (de sceptici) vinden dat de wetenschap zich daar buiten moet houden. Binnenkort zal ik ter illustratie een artikel van Marcel Hulspas op ufowijzer zetten waaruit heel duidelijk wordt hoe dergelijke sceptici over ons denken. De titel van dat artikel spreekt boekdelen: ‘UFO’s in papegaaien-circuit een georganiseerde paranoia’
Marcel
Hulspas is bereikbaar via de redactie van de universiteitskrant Folia.
De e-maillink naar de redactie staat onderaan de webpagina:
http://www.uva.nl |