Deel 4 Annex HET COMETA RAPPORT (1999) UFO’s
en Landsverdediging Vertaling: Paul Remeysen voor ufowijzer november 2004 Met dank aan ELRIC65 die ons dit machtige dossier doorstuurde.
ANNEX 1.
Radardetectie in Frankrijk
Radardetectie wordt in Frankrijk gezamenlijk uitgevoerd door 2 netten van radarstations, één militair, uitgerust met zowel primaire als secundaire radars, het andere civiel, met vrijwel overal uitsluitend secundaire radars. Een primaire radar laat toe 1) de geografische positie en de hoogte te bepalen (driedimensionale radar) van alles wat beweegt, door weerkaatsing van radargolven op het body van het bewegend voorwerp, en 2) die detectie te visualiseren op een scherm of scope. Een secundaire radar daarentegen laat uitsluitend toe die bewegende voorwerpen te detecteren en op scherm te visualiseren, die een antwoordapparaat (‘répondeur’) bezitten, dat de door een radar uitgezonden gecodeerde signalen kan beantwoorden. Zodus, elk bewegend voorwerp dat zo’n genoemde ‘répondeur’ niet bezit, is gewoon onzichtbaar voor een secundaire radar. Deze bijzonderheid is uiterst belangrijk voor de zaak die ons bezighoudt, want zij betekent dat uitsluitend primaire radars (die men vindt in de militaire centra voor detectie en controle: de CDC’s, en op de vliegtuigen voor radardetectie: op de Awacs-toestellen van de Luchtmacht, en binnenkort ook op de ‘Hawkeye’s’ van de Marine) voldoende gevoelig zijn om een UFO te ontdekken, en dat alleen nog op voorwaarde dat het geen ‘sluipend’ exemplaar is!
Tenslotte
is het ook interessant om weten dat de radarinformatie, geregistreerd
door
Door
Jean-Claude Ribes. Een eerste antwoord hierop is het volgende: in feite zit een professioneel astronoom in een koepel, achter een instrument, waardoorheen hij zich concentreert op een uiterst beperkt veld van de hemel; hij heeft dus veel minder kans om een tamelijk zeldzaam lichtgevend fenomeen in beeld te krijgen dan de eerste de beste ‘toerist’. Amateur-astronomen, die veel langduriger naar de hemel kijken, en dat meestal in open lucht doen, zijn veel beter geplaatst om ongewone fenomenen waar te nemen, en daarbij onderlegd genoeg om die niet te verwarren met astronomische verschijnselen. Maar men kan zich eraan verwachten dat uitgerekend zij zeer terughoudend zijn om een dergelijke observatie te melden, om niet uitgelachen te worden, want de meeste amateurs zijn er erg op gebrand door de ‘professionelen’ erkend te worden. Hoe dan ook, bij mijn weten is er nooit een specifieke enquête uitgevoerd onder deze bijzondere bevolkingsgroep.
Er zijn ooit 2 onafhankelijke onderzoeken gedaan door professionele astronomen onder hun eigen collega’s, maar de resultaten zijn nogal verschillend. In de jaren ’50 heeft Josef Allen Hynek informeel een 40-tal astronomen ondervraagd, waarvan er iets meer dan 10% effectief onverklaarde fenomenen hadden geobserveerd. Hynek citeert daartussen professor Lincoln La Paz, directeur van het Instituut voor Meteorisme van de universiteit van Nieuw-Mexico, en Clyde Tombaugh, de in 1997 overleden ontdekker van de planeet Pluto. De 2de studie gebeurde in de jaren ’70, toen Peter A. Sturrock een gedetailleerde vragenlijst rondstuurde naar de 2611 leden van de Amerikaanse Astronomische Associatie, met een garantie voor anonimiteit. Van de helft der aangeschrevenen kreeg Sturrock een antwoord, en daar zaten een 60-tal waarnemingen bij. In Frankrijk is er nooit enig systematisch onderzoek van dat genre uitgevoerd, maar men vermeldt vaak een waarneming door de Marseillaanse astronomen Georges Courtès en Maurice Viton. Ook één van mijn eigen collega’s heeft mij een waarneming beschreven die hijzelf in zijn jeugd gedaan had: een voorwerp met zo op zicht eenzelfde diameter als de maanschijf (de maan was overigens tegelijk zichtbaar elders aan de hemel), verplaatste zich langzaam van noord naar zuid. De getuige was nog geen beroepsastronoom in die tijd, maar wel een bevlogen amateur, en hij vindt geen enkele verklaring voor zijn waarneming. Hij heeft ze trouwens nooit bekendgemaakt. Het lijkt er waarachtig op dat het percentage van waarnemers onder astronomen zowat vergelijkbaar is met dat onder de globale bevolking, zelfs al heerst er bij de grote meerderheid der beroeps een zekere terughoudendheid om daarvoor uit te komen als ze niet zeker zijn anoniem te kunnen blijven. Trouwens, de onder astronomen heersende opinie over dit onderwerp is veel minder negatief dan men soms beweert, en het enige dat men ervan zeggen kan, is dat er geen consensus bestaat: velen wensen gewoon een objectieve studie van het fenomeen, zonder vooroordelen. Privé-gesprekken die ik heb kunnen voeren met Franse collega’s bevestigen de conclusie van Sturrock: veel professionelen zouden eerst weigeren de kwestie met een journalist te bespreken, maar als ze horen dat het over een ernstige wetenschappelijke studie gaat, verklaren ze zich akkoord.
De vraag of er buitenaards leven bestaat is sinds nog maar nauwelijks enkele decennia geëvolueerd vanuit de discipline ‘geloven’ naar een vorm van wetenschappelijk onderzoek. En precies op dat domein zijn er de laatste jaren zeer snelle vorderingen gemaakt. Behalve op aarde blijkt ons zonnestelsel tegenwoordig ongeschikt voor leven, maar de ‘Viking’-sondes hebben aangetoond dat Mars, zo’n 3½ miljard jaar geleden, daartoe veel geschiktere condities bood dan heden ten dage, met ondermeer water in vloeibare vorm. Het is dus zeker niet uitgesloten dat daar elementair leven bestond (bacteriën), evenals toen op aarde. Eén der motivaties voor toekomstige expedities naar Mars (om te beginnen automatische, later bemande) is overigens het plan om daar te zoeken naar fossielen. De NASA heeft aangekondigd dat er fossielen gevonden zijn in een meteoor die van Mars afkomstig is. Daarover debatteert de wetenschappelijke wereld nog altijd, maar alleen al het feit dat dat debat voortduurt, bewijst dat het belangrijk is ter plaatse te gaan kijken.
Astronomen waren er al zeer lang van overtuigd dat ook buiten ons zonnestelsel sterren met een planetenstelsel zeer algemeen moesten voorkomen. Maar het is pas de allerlaatste jaren dat deze thesis proefondervindelijk bevestigd is: men kent nu een half dozijn sterren die elk minstens 1 of 2 planeten hebben. [Bedenk dat deze tekst geschreven is tussen 1995 en 1999; in een recent artikel dat ik hierover las, had men het al over meer dan 500 bekende exoplaneten. Vert.] Biologen van hun kant maken grote vorderingen in het ontrafelen van de chemische mechanismen die tot het ontstaan van leven leiden, en dat ontstaan lijkt van langsom meer een noodzakelijk gevolg van de omstandigheden te zijn, dan een toeval. In de laatste 20 jaar hebben studies ons geleerd dat het leven zich ontzettend soepel adapteert, zowel aan extreme temperaturen als aan grote temperatuurschommelingen: van Siberië tot in de diepten van tropische oceanen. Vroeger achtte men dat onmogelijk. Sinds 35 jaar voeren radioastronomen diverse onderzoeksprogramma’s (SETI: Search for ExtraTerrestrial Intelligence) uit om een intelligent radiosignaal uit de ruimte op te pikken. Tot hiertoe is er nog geen enkel signaal opgevangen, maar dat is ook niet verwonderlijk gezien de immensiteit van de ruimte en gezien het schier eindeloos aantal mogelijke golflengten dat men moet aftasten. Een grootscheeps onderzoek van de NASA, dat geschrapt werd door het Amerikaans Congres, maar toch verdergezet wordt met privé-fondsen, poogt de meetgevoeligheid van het onderzoek te verbeteren met een factor van minstens 10 tot 100. De Franse radiotelescoop van Nançay, waar reeds verschillende SETI-onderzoeken plaatsvonden, wordt denkelijk definitief met dit programma geassocieerd.
De 2de helft van de 20ste eeuw zal bekend blijven als de periode van de exploratie van het zonnestelsel: ‘Mannen op de Maan’, ruimtesondes geland op Mars en Venus, andere sondes tot in de onmiddellijke omgeving van alle andere planeten (behalve Pluto), en zelfs van kometen en asteroïden. Misschien wordt de 21ste eeuw de periode van de kolonisatie van ons zonnestelsel, met her en der inplantingen van permanente menselijke vestigingen, en met de voorbereiding van reizen naar andere planeetstelsels. De volgende jaren zal men de installatie beleven van het permanente ruimtestation Alfa in een aardbaan, als een internationale opvolger van het Russische Mir-programma. Daarna verwachten de Amerikanen in principe een permanente basis te installeren op de maan, een mini-model van de stations gebruikt voor bases op Antarctica. Om verder te reizen zal men een autonoom ecosysteem moeten samenstellen, waarin de essentiële (minimale) behoefte aan primaire materialen (met inbegrip van lucht, water en voedsel) ter plaatse gemaakt, gewonnen of gerecycleerd kan worden: het is inderdaad niet realistisch op grote schaal de huidige methoden te willen verderzetten, waarbij vrijwel alles vanop aarde moet aangevoerd worden door het geldvretende systeem van pendelen via een aardbaan. Dergelijke ecosystemen werden voor het eerst door de Russen bestudeerd (het eerste experiment dateert van 1961), en daarna door de Amerikanen, met name in ‘Biosfeer 2’. Dit was een serre met een oppervlakte van 1,3 ha, bedoeld om te kijken of men in een gesloten circuit (echter met toevoeging van uitwendige energie) een leefeenheid van planten en dieren (met daarbij inbegrepen 8 mensen) in stand zou kunnen houden. Dit project, dat startte met privé sponsoring, is ten onrechte door de pers en een deel van de wetenschappelijke wereld afgekraakt. Want ondanks enkele amateuristische trekjes heeft het ons werkelijk veel geleerd: tijdens een eerste ‘sessie’ van 2 jaar (1991-1993) hebben 4 mannen en 4 vrouwen vrijwel volledig ‘zelfbedruipend’ geleefd, en daardoor aangetoond dat het principe haalbaar is. Water werd integraal gerecycleerd, maar lucht niet volledig. Na 15 maanden volledig isolement heeft men zuurstof moeten toevoegen. En ook de voedselproductie schoot een weinig tekort: ondanks het aanspreken van de noodrantsoenen kwamen de ‘Biosferisten’ vermagerd te voorschijn.
Na een 2de poging van 6 maanden werd heel deze structuur overgenomen door de universiteit van Columbia, die vooral geïnteresseerd bleek in de ecologische aspecten, ten koste van de toepasbaarheid in de ruimte. Nochtans zal denkelijk een afstammeling van deze ‘Biosfeer 2’ model staan voor een autonome maanbasis tegen het midden van de 21ste eeuw. Een menselijke inplanting op de maan is eerst en vooral een wetenschappelijke noodzaak, met name voor de astronomie. Bovendien is het een springplank naar de ruimte, want men vindt op de maan praktisch alle benodigde materialen voor de bouw van bases en ruimteschepen, een veelheid van bronnen waarvan de exploitatie veel goedkoper op de maan kan gebeuren dan op aarde, omdat de veel lagere zwaartekracht en de afwezigheid van een dampkring op onze satelliet toelaten die ruimteschepen veel gemakkelijker en veiliger in een gewenste baan te brengen. Menselijke expedities zullen noodzakelijkerwijze volgen op het sturen van gerobotiseerde missies naar Mars, al was het maar om het bestaan te verifiëren van sporen van een voorbij leven. Daarna kan men de uitbouw van permanente kolonies op Mars overwegen, maar men kan zich ook voorstellen deze tussenstap over te slaan, en kunstmatige planeten te bouwen. Dit idee komt van de Amerikaanse fysicus O’Neill, die gedetailleerde studies heeft gemaakt van cilindrische structuren van 30 km lang, bij een diameter van 6 km, die langzaam zouden roteren om intern een kunstmatige zwaartekracht op te wekken, en waarin miljoenen mensen onder te brengen zijn in een biosfeer-situatie naar aards model. Deze kunstmatige planeten zou men kunnen bouwen in de gordel der asteroïden, dus tussen de banen van Mars en Jupiter, waar men materiaal in overvloed vindt, dat gemakkelijk te ontginnen is, en waarin allerlei chemische verbindingen zitten, met inbegrip van zuurstof en water.
Op lange termijn, zodra men ondermeer een industrieel procédé beheerst voor de aanmaak, de stockage en het gebruik van antimaterie, kunnen kleinere types van deze ‘reisplaneet’ ons zonnestelsel verlaten, met als bestemming de planetenzone van een andere ster. Zulke reis kan eeuwenlang duren, tijdens welke periode de ene generatie de andere in het ‘wereldschip’ opvolgt. Men moet daarvoor ook nog leren de bemanning in een soort gecontroleerde winterslaap te dompelen. Deze volksverhuizingen zullen uiteraard pas doorgaan na verkenningsvluchten door automatische toestellen; de uitverkoren bestemmingen worden vanzelfsprekend zonnestelsels met (een) plan(e)et(en) waarop geëvolueerd leven zou bestaan. Stellen wij ons eens voor dat een menselijke expeditie zich installeert in de/een asteroïdengordel van een sterrenstelsel, waarin er een beschaving bestaat, maar met een technisch ontwikkelingsniveau dat blijkbaar minder ver staat dan het onze (want als zij ons de baas waren, dan zou er hoogstwaarschijnlijk vooraf al contact gelegd zijn door telecommunicatie, ofwel waren zij als meestontwikkelden wel eerst tot bij ons gekomen). Zowel uit ethisch oogpunt als met de bedoeling een ernstige wetenschappelijke studie niet meteen vanaf het begin onmogelijk te maken, is het uitgesloten om daar met vaandels en trommen binnen te vallen, want zo riskeren wij een fatale cultuurshock uit te lokken. Wij moeten hen dus discreet bestuderen, en gebruik maken van snelle maar geluidloze toestellen om ons in de dampkring van hun planeet te verplaatsen (de reeds beschreven MHD-aandrijving biedt goede vooruitzichten op dat vlak); en bovendien niet-dodende wapens bij de hand houden, om bij een ongewenste ontmoeting geen drama’s te veroorzaken (het verlammend effect van microgolfstralen ligt in meerdere landen ter studie). Zodra de bezochte beschaving zelf aan ruimtereizen toe is, wordt het stilaan noodzakelijk haar de aanwezigheid van haar bezoekers (wij) te onthullen. Een goede manier om dat zonder trauma te doen zou erin bestaan opzettelijke en berekende ‘indiscreties’ te begaan, die de bevolking beetje bij beetje zouden gewennen aan het idee dat er wellicht bezoek was van buiten hun eigen planeet.
1.
Roswell: de vaststaande feiten. • Zomer 1947: In Roswell (Nieuw-Mexico) ligt de thuisbasis van de enige bommenwerpers ter wereld met atoombommen aan boord. Dat zijn nog schroefvliegtuigen. • 24 juni: De Amerikaan Kenneth Arnold observeert 9 UFO’s. Dit nieuws zal heel de wereld rondgaan. • 8 juli ’s morgens: De Roswell-basis geeft een communiqué uit aan de lokale radio’s, met informatie die eveneens heel de wereld zal rondgaan. Een vliegende schotel heeft zich vlakbij te pletter gevlogen in een ranch, en militairen van de basis hebben de brokstukken verzameld. (video) • 8 juli namiddag: Fort Worth (Texas): generaal Ramey, commandant van het 8ste luchtmachtleger (onder wiens gezag de basis valt), verklaart aan de journalisten dat na onderzoek blijkt dat de gevonden brokstukken afkomstig zijn van een weerkundige ballon. Hij toont hen de brokken, en de journalisten nemen er foto’s van. De zaak verdwijnt voor ruim 30 jaar in de doofpot. • 1978: Luitenant-kolonel Marcel (ER), die in 1947 ‘intelligence officer’ van de basis was, en die de brokstukken in die tijd is gaan opladen, verklaart voor de TV dat die stukken zonder twijfel van buitenaardse oorsprong waren (video). Hetgeen generaal Ramey aan de pers getoond heeft, is niet wat Marcel voor hem uit Roswell heeft meegebracht. Amerikaanse ufologen [weerom staat er in het Frans ‘urologen’; zie vroeger. Vert.] ondernemen een groot aantal onderzoeken en verzamelen gefilmde getuigenverklaringen, waarvan ook ‘affidavits’ (geschreven verklaringen, onder ede afgelegd, en notarieel bevestigd) worden opgesteld. Talrijke getuigen bevestigen dat de militairen hen in 1947 zelfs met de dood bedreigden, als zij zouden spreken (video). Volgens sommige getuigenissen zou het leger op zekere afstand van de crash-zone ook een wrak gevonden hebben van een soort ‘ruimte-zweeftoestel’, evenals lijken van kleine humanoiden (video). • 1991: Generaal du Bose (CR), in 1947 majoor-stafchef van generaal Ramey, bevestigt nu, ook per affidavit, dat de generaal de brokstukken hem door de basis Roswell toegestuurd, heeft vervangen door stukken van een weerkundige ballon, en dat hij deze heeft getoond aan de pers. • Begin 1994: Volksvertegenwoordiger Schiff (van Nieuw-Mexico) vraagt aan het Departement van Defensie (DoD) opheldering over heel de zaak. Daar hij die niet krijgt, dringt hij bij het GAO (General Accounting Office) aan op een enquète over de manier waarop notabene de luchtmacht met de documenten over de crash van Roswell is omgesprongen. • Sept. 1994: Het staatssecretariaat van de luchtmacht publiceert een rapport over Roswell. Dit beweert: De restanten uit de ranch kunnen niet van een vliegtuig of raket komen. Denkelijk komen ze van een ballonnensliert die thuishoorde bij het geheim project Mogul. Om dit geheim te bewaren heeft generaal Ramey verwezen naar een weerballon, die een aantal identieke onderdelen had (vooral het omhulsel en de radar-reflector). Dit rapport snoeit hardhandig in de affidavits van een aantal getuigen, zodat hun beschrijvingen van vreemde brokstukken de indruk wekken of ze de stukken van een Mogul-ballon beschrijven. Het rapport zwijgt in alle talen over het zweeftoestel, en het schrijft de getuigenissen over humanoiden (die neerbuigend als ‘te goeder trouw’ beschouwd worden) toe aan ‘de mistigheid van het verre verleden’. • Juli 1995: Het GAO komt op de proppen met een nieuwe variant van de uitleg van de luchtmacht. Daarin staat op pag. 1: “Het debat over wat er werkelijk neergestort is in Roswell duurt voort.” En op pag. 2 leest men: “Alle administratieve documenten van de basis, betreffende de periode maart 1945 – dec. 1949, zijn vernietigd; en alle radioboodschappen, door de basis verstuurd tussen okt. 1946 en febr. 1949, zijn gewist. Op het borderel dat de vernietiging oplegt, staat niet vermeld wanneer, door wie, en in opdracht van wie die vernietiging werd uitgevoerd.” De enquête van het GAO over het incident van Roswell heeft volksvertegenwoordiger Schiff dus bedroevend weinig opgeleverd, ondanks zijn aandringen bij talrijke instanties (CIA, FBI, DoD, DoE, NSC, …). • Zomer en herfst 1995: Een film over een autopsie (uit 1947) op een zogenaamd ‘humanoide kadaver uit Roswell’ wordt uitgezonden door een dertigtal TV-stations verspreid over heel de wereld. De authenticiteit ervan is twijfelachtig. Maar bovendien staat er niets in de film dat ook maar het kleinste verband aantoont tussen het kadaver en het incident uit Roswell. Toch wordt de link algauw gelegd door een groot deel van de schrijvende pers en van de TV-wereld, die op deze manier proberen de ‘affaire Roswell’ te ridiculiseren. Net in die periode brengt TF 1 (het Franse 1ste TV-net) een programma met de besluiten van het GAO en de video’s van de voornaamste getuigen. Deze uitzending gaat ongemerkt voorbij, ‘verzopen’ als ze wordt in de heisa rond de autopsie-film. • 1996: De film ‘Independance Day’ en de TV-reeks ‘X-Files’ leggen zwaar de nadruk op Roswell. 2. Meningen over Roswell. • Uiterst eensluidende interviews, affidavits en videogetuigenissen beschrijven het vinden van een materiaal dat men heden ten dage bij ons niet kan maken: een dunne folie met metaalachtig uitzicht, extreem resistent, en zo elastisch dat hij, na verfrommeld te zijn tot een bol, spontaan zijn oorspronkelijke vorm terug aanneemt, zonder dat er enig spoor overblijft van de plooien. • Het heeft er alle schijn van dat de crash plaatsvond op 4 juli om 23u30, dus op ‘Independence Day’. Datum en plaats staan symbool voor de macht van Amerika; vandaar de volgende vraag: als het werkelijk gaat over de crash van een buitenaards toestel, betreft het dan werkelijk een ongeval, of is het een opzettelijke crash, die men als een boodschap (en/of als een bewijs daarvan) moet interpreteren? 3.
Roswell en Desinformatie. De hypothese van een buitenaards tuig mag niet zondermeer verworpen worden, want zij steunt op uitstekende getuigenissen. Om het geheim te bewaren heeft men in de zaak Roswell beroep gedaan op de twee voornaamste soorten desinformatie: zowel de zaak minimaliseren als de zaak overdrijven. In ieder geval is het nuttig vast te stellen dat de verspreiding van tegenstrijdige informatie en analyses, waaraan bv. zelfs ufologen [weer staat er ‘urologen’ ! Vert.] meededen, door die desinformatie uitgelokt kan zijn. De minimaliserende desinformatie is manifest aanwezig in het rapport van de luchtmacht: getuigenissen over de wrakstukken worden selectief bijgesnoeid om ze te doen passen in de hypothese van de Mogul-ballon. Meer subtiel is ze aanwezig in het boek ‘Roswell in Perspective’ van de zogezegde ‘ufoloog’ [weerom: ‘uroloog’!] Karl Pflock, ex-CIA lid en ex-DoD lid: affidavits die handelen over het onbekende onscheurbaar en onkreukbaar materiaal worden weliswaar integraal geciteerd in de annex, maar ze worden genegeerd of totaal verminkt weergegeven in de tekst. De Franse socioloog Pierre Lagrange is duidelijk het slachtoffer geworden van deze bagatelliserende desinformatie. Nadat hij zich heeft uitgesloofd om toch rekening te houden met het rapport van de luchtmacht en met de publicaties van Karl Pflock, besluit hij als volgt: “Tot slot een beetje psychologie. Waarom geloven velen niet even vlotjes in de vliegende schotel van Roswell als in Mogul-ballons of V2’s? Omdat die schotel hen te veel doet denken aan populaire science-fiction. Zoals Bertrand Meheust benadrukt, herinnert het thema van een Marsiaans toestel, dat de uitgelezen beleefdheid heeft om zich te komen kapotvliegen in de buurt van een militaire basis, veel te sterk aan de technologische fantasieën uit het begin van de 20ste eeuw. Hetzelfde geldt voor het detail over de ultralichte en ultraresistente materialen waaruit het gemaakt was.” (‘Revue Ovniprésence’, of ‘tijdschrift der UFO-aanwezigheid’, feb. 1995) Globaal genomen is dit precies het minimaliserend standpunt over UFO’s dat de Franse ‘sociopsychologen’ innemen. Dit standpunt kan men als volgt aanvallen: het was inderdaad slechts de lichte science-fiction die in de beginjaren 2000 schreef over lichtstralen die konden doden maar ook genezen. Desondanks bestaan er tegenwoordig inderdaad zulke dodelijke militaire lasers, evengoed als genezende medische lasers. De overdrijvende desinformatie kwam voor het eerst tot uiting bij de projectie van de film over de autopsie op het ‘Wezen van Roswell’. Door de zaak Roswell via deze spectaculaire maar betwijfelbare autopsiefilm ‘op te blazen’, zijn sommige mensen er niet alleen in geslaagd het hele verhaal te discrediteren, maar daarnaast en vooral om (door hun timing) de publicatie van het GAO-rapport en de uitzending van de getuigenissen op video te ‘verhullen’. [zeg maar: ongemerkt te laten voorbijgaan. Vert.] Het is erg verleidelijk om te geloven in een goed georchestreerde manipulatie.
4.
Minimaliserende desinformatie over UFO’s. De desinformatiepolitiek werd nog opgevoerd na aanbevelingen van een ‘wetenschappelijk’ comité (het comité Robertson), samengeroepen door de CIA in dec. 1952. Dit comité drong er bovendien op aan het UFO-fenomeen te ontdoen van zijn ‘mysterieuze aura’, en daartoe groeperingen van ufologen te ‘bewaken’. Dit laatste gebeurde door er te infiltreren, iets wat met name de CIA op zich nam. Ook bepaalde individuen hebben pogingen gedaan de betekenis van talrijke belangrijke gevallen tot niets te herleiden. Bv. Philip M. Klass, toenmalig redacteur van ‘Aviation Week and Space Technology’, heeft het op zich genomen om 3 der grootste gevallen uit de luchtvaart te ‘kraken’: Lakenheath (1956), RB-47 (1957), en Teheran (1976), beschreven in hst. 2. Maar hij is nauwelijks ernstig te nemen. In het geval van Teheran bv. citeert hij aan het begin van zijn werkstuk de getuigenissen correct, doch in zijn discussie laat hij willekeurige aspecten ervan gewoon weg. Minimaliserende desinformatie is zeer efficiënt bij mensen die niet willen toegeven dat de buitenaardse hypothese mogelijk is; overdrijvende desinformatie richt zich meer op de anderen. 5.
Overdrijvende desinformatie over UFO’s. Het beginpunt hiervan was de zaak Bennewicz. Deze fysicus en ufoloog registreerde pulserende microgolven, die uitgezonden werden vanop een gedeelte van de luchtmachtbasis van Kirtland (Nieuw-Mexico): een terrein voor proefvluchten. Hij schreef die golven toe aan UFO’s, die op deze manier controle uitoefenden op ‘abductees’ (gekidnapte mensen), voorzien van implantaten! Het AFOSI (Air Force Office of Special Investigations), en vooral zijn speciale agent op de basis Kirtland, (plus misschien nog andere organisaties) wendden voor dat zij bang waren voor de publicatie van zijn registraties, en verleidden hem dan maar tot ‘fantastische onthullingen’: er zouden talrijke ontvoeringen gebeuren, met plaatsing van implantaten om de ontvoerden te kunnen controleren; en er zou uitwisseling van technologische kennis plaatshebben tussen ‘ons’ en ‘hen’, op bases in Nieuw-Mexico en in Nevada, bases die de Amerikaanse luchtmacht gezamenlijk zou gebruiken met buitenaardsen. Deze buitenaardsen krijgen een nieuwe naam: EBE of Extraterrestral Biological Entities. Bennewicz verspreidt deze informatie vooral onder de Amerikaanse ufologen, waarop velen daarvan zich steeds meer isoleren van de gangbare opinie terzake. John Lear, de zoon van de vliegtuigbouwer, doet er nog een schepje bovenop, en geeft details vrij (die hij zg. kent van ‘vrienden bij de luchtmacht’) over de bedoelde basis in Nevada: het is Groom Lake, in de beruchte ‘zone 51’. [Groom Lake bestaat wel degelijk! De basis is zo geheim dat de luchtmacht het bestaan ervan ontkent, maar ze wordt desondanks vermeld in Lejane’s Defence Weekly van juni 1996.]
Nog later onthult Bill Cooper, een ex-officier van de Mariniers (2de Bureau Marine), dat de CFR (Council for Foreign Relations of de Raad voor Buitenlandse Betrekkingen), die volgens hem de wereld bestuurt via de Bilderberg-groep [een al ruim 50 jaar bestaande westerse ultrageheime ‘club’ van toppolitici (met oa. Henry Kissinger en Kenneth Clarke), businessmanagers, bankiers en industriëlen, met vestigingen in talloze landen en met een (volgens henzelf) ongelukkig gekozen hoofdkwartier in Leiden (NL), die zelfs geen website, en aan de telefoon enkel een antwoordapparaat heeft, maar die zonder het minste greintje moraal grossiert in macht, en die volledig achter de schermen beslist over het financiëel/economisch/dus-onvermijdelijk-ook-sociaal reilen en zeilen van heel ons planeetje, vanuit een (voor hen) winstgevende optiek. Wereldwijd bekende revolutionaire bewegingen en individuen (Bin Laden op kop) beweren dat nationale regeringen van alle strekkingen naar Bilderbergs’ pijpen dansen als ledepoppen aan touwtjes. Zie www.crystalinks.com/bilderberg.html Vert.] en de Trilaterale Commissie [een in 1973 opgerichte gelijkaardige club van 325 ‘private burgers’ uit Noord-Amerika, Europa en Japan, die, tenminste in principe, iets wilde doen om de Amerikaanse overheersing af te remmen. Zie www.trilateral.org Vert.] in nauwe samenwerking met de EBE, dus de buitenaardsen. Dergelijke overdrijvende desinformatie heeft het waarschijnlijk mogelijk gemaakt in Kirtland in het geheim microgolfwapens te ontwikkelen, en in Groom Lake nieuwe prototypes van vliegtuigen. Zij heeft zeker de benodigde wapens geleverd om een aantal erg geloofwaardige ufologen te discrediteren en belachelijk te maken.
Het UFO-fenomeen heeft een echt wereldwijde verspreiding gekend vanaf 24 juni 1947, na de observaties van piloot Kenneth Arnold in de omgeving van Mount Rainier, in het N-W van de USA. Maar in werkelijkheid zijn de nog niet verklaarde fenomenen in ons luchtruim veel ouder. Eer we daar echter dieper op ingaan, is het de moeite waard om even vast te stellen dat er, tussen maart en juli van datzelfde jaar ’47, maar liefst 850 verschillende waarnemingen beschreven worden in heel de USA (Blue Book), en dat in januari ’47 een Mosquito-nachtjager van de RAF boven de Noordzee tevergeefs geprobeerd heeft een uiterst snel object te onderscheppen, dat door de radars was geregistreerd. En dan nu de historiek. •
In 1946 vliegen er ‘spookraketten’ over Zweden.
•
Van 1940 tot 1945: de ‘foo fighters’. De geallieerde autoriteiten hebben zich over deze waarnemingen behoorlijk wat zorgen gemaakt. Aanvankelijk dachten zij dat dit een geheim Duits procédé was. Aan het eind van de oorlog werd het duidelijk dat daar niets van aan was. Het is toen gebleken dat de Duitse piloten van hun kant overtuigd waren te maken te hebben met een Amerikaans geheim wapen. In Berlijn zou er zelfs een onderzoekscommissie opgericht zijn om dit te onderzoeken. De courante verklaring dat het ging om elektrische fenomenen, vergelijkbaar met het Sint Elmsvuur, is niet overtuigend, want ze houdt geen rekening met de verschillende waargenomen karakteristieken. Het lijkt erop dat de archieven over de ‘foo fighters’ geklasseerd werden onder de militaire geheimen, en dit minstens tot in 1949. Talrijke andere waarnemingen, die betrekking hadden op veel grotere objecten in de vorm van sigaren, schijven of bollen, zijn in beide kampen in beslag genomen.
•
Van 1880 tot 1900 vlogen er ‘luchtschepen’ boven
de USA en Groot-Brittannië. In de USA situeert het leeuwendeel van deze waarnemingen zich tussen 1896 en 1897. Andere gevallen werden met name gesignaleerd in Spanje, Duitsland, Zweden en Rusland. Een tweede golf deed zich voor in het begin van de 20ste eeuw in Groot-Brittannië. De verklaring die ons het eerst te binnen schiet, is die van echte bestuurbare luchtballons (en meteen denkt men weerom aan zeppelins van Duitse herkomst). Nochtans weerstaat deze verklaring maar moeizaam aan een gedetailleerd onderzoek. Want in 1880 leden deze toestellen nog onder een ‘sputterende’ technologie. Zeker, in 1852 heeft kolonel Griffard een eerste poging gedaan om te vliegen in een langwerpige ballon, die een stoommachine met zeer beperkt vermogen aan boord had. Later, in 1885, heeft Renard voor de eerste keer enkele kms afgelegd, en daarbij Parijs overvlogen, in een bestuurbare ballon uitgerust met een ontploffingsmotor; maar ook dit ding was zeer traag en slecht bestuurbaar. In feite dateren de eerste luchtschepen met werkelijk bruikbare prestaties van na 1910, en in elk geval stonden zelfs de zeppelins uit de 1ste wereldoorlog qua karakteristieken nog ver in de schaduw van wat de getuigen 30 jaar eerder hadden gezien.
•
Van de Grieks-Latijnse oudheid tot het begin van de industriële
periode. *
Tussen 1800 en 1875 hebben geschiedschrijvers meerdere tientallen
waarnemingen te boek gesteld van lichtgevende bollen en wielen,
die best wel overeenkomsten vertonen met onze huidige UFO’s.
Opmerking vooraf: deze bedenkingen slaan vooral op de USA. Nochtans kunnen we vele ervan ook transponeren naar (situaties in) andere landen. Een groot aantal Amerikanen is overtuigd van het fysisch bestaan van UFO’s, van hun buitenaardse herkomst, en ook van het feit dat de Amerikaanse overheid systematisch de waarheid camoufleert met leugens en desinformatie. De meerderheid der recente Amerikaanse uitgaven over dit onderwerp komen tot datzelfde besluit, en ze eindigen vrijwel allemaal met een verzoek om het vermoedelijke geheim gedeeltelijk of helemaal op te helderen. De agitatie in de media rond de zaak Roswell (zie annex 5), die heropflakkerde op het einde van de jaren ’70 na een ‘black-out’ van ruim 30 jaar, en die sindsdien al meer dan 15 jaar zonder ophouden van de ene 'opstoot' in de andere tuimelt, is een symptomatisch voorbeeld van de heersende gedachtegang. Sommigen geven toe dat de buitenaardse hypothese misschien wel de juiste is, maar beweren dat het geheim in stand gehouden moet worden uit angst voor paniekreacties, die – zo verzekeren zij – zich zeer zeker zouden voordoen. Denk maar aan de rampzalige ervaring bij de radio-uitzending in de USA over de “oorlog der werelden” van Orson Welles, in 1938 (slechts 9 jaar voor Roswell). Deze verklaring is niet noodzakelijkerwijze verkeerd, maar toch lijkt ze ietwat kortademig. Want de wortels van dit systeem reiken waarschijnlijk veel dieper, en de socio-psychologische motivatie ervoor lijkt veel complexer. 7.1
De UFO-paradox. Veel
media verdraaien die gedachte tot iets belachelijks. Parallel
aan die tendens verklaart het merendeel der politiekers en het
overgrote deel van de ‘intelligentsia’ dat de mensheid
wel wat beters te doen heeft dan zulke hersenspinsels na te
jagen.
7.2.1
Verzet vanwege wetenschappers. Dit gezegd zijnde, duiken er bij analyse ook andere, diepere redenen op. Al bijna 2 eeuwen bestaat er een veralgemeende gedachtengang, die ertoe neigt het idee te verwerpen, dat aardse fenomenen zouden kunnen beïnvloed worden door het buitenaardse. In het begin was dit een positieve, rationele en vruchtbare reactie tegen de oude godsdiensten. Vergeleken met de Oudheid heeft de moderne wetenschap inderdaad een flinke stap voorwaarts gedaan door de goden op te ruimen; daarom lijkt het haar nu ergerlijk en onbetamelijk om diezelfde goden onder andere gedaanten terug binnen te halen. De overheersende gedachte in vrijwel alle kopjes is dat de Mens meester is op aarde, en bij uitbreiding ook in haar naaste ruimtelijke omgeving; hij is het beste dat de natuur in deze kleine uithoek van de Melkweg heeft weten te produceren, en hij blijft dus de enige die beslist over zijn eigen lot. Diverse Amerikaanse filosofen hebben dit concept de naam ‘Antropocentrisch Humanisme’ gegeven. Als andere intelligenties, die niet alleen van buiten de aarde komen, maar ons qua wetenschappelijke en technologische kennis ook nog ver de baas zijn, zich denkelijk hebben bemoeid en zich misschien nog steeds blijven bemoeien met onze zaken, ons privé-domein in de ruimte of zijn omgeving, dan wordt dat door velen beschouwd als schrikwekkend en onaanvaardbaar. Want zoiets moeten toegeven zou het comfortabel gedachtenkader van het Antropocentrisch Humanisme doen ineenstorten. Trouwens, in een aantal disciplines zoals de fysica loopt men het risico geconfronteerd te worden met een wetenschap die vele eeuwen, millennia of misschien nog meer op ons vooruitloopt. Onze concepten konden wel eens letterlijk hopeloos kinderachtig blijken, waardoor de wetenschappers die ermee werken zondermeer aan de zijlijn zouden staan. In de veronderstelling dat het bestaan en de buitenaardse oorsprong van UFO’s bewezen zouden worden, is het duidelijk dat niet alleen de positie van intellectuele autoriteiten, maar kortweg de sociale positie van elke elite, wetenschappelijk of niet, zwaar gecompromitteerd dreigt te worden. Dat is tenslotte net wat er gebeurde telkens als bevolkingsgroepen of landen in contact kwamen met een meer ontwikkelde aardse beschaving, met één notoire uitzondering: Japan in zijn Meiji-periode. [Onder keizer Meiji (aan de macht van 1868 tot 1912) slaagde Japan erin onder het (handels)juk van Engeland en Amerika uit te kruipen, door op zeer korte tijd zijn kastesysteem af te breken, en een grondige sociaal-economisch-religieuze (r)evolutie door te voeren. Hierdoor werd het in de kortste keren een evenwaardige handelspartner van het westen, of zelfs meer. Vert.] Op dit voorbeeld zou men zich best eens kunnen concentreren. Men begrijpt dat het nastreven van meer kennis over het UFO-fenomeen, met het risico van volledig succes, niet noodzakelijk een opvrolijkend perspectief is voor talloze wetenschappers – die daarom dan ook niet veel zin hebben om de hand aan de ploeg te slaan. 7.2.2 Verzet vanwege politici. 7.2.2.1 Op enkele zeldzame uitzonderingen na (zoals president Jimmy Carter en senator Barry Goldwater) hebben de politici bijna altijd een façade opgehangen van scepticisme en meestal ook van ironie tegenover UFO’s. Toch bestaan er ook exemplaren met een positievere houding. De best bekende toespelingen op het mogelijk bestaan van buitenaardsen en op het gevaar dat zij zouden vertegenwoordigen, zijn afkomstig van generaal Mac Arthur en van president Ronald Reagan. Nadat hij het probleem reeds had aangekaart in 1955, tijdens een onderhoud met de burgemeester van Napels, Achille Lauro, verklaarde generaal Mac Arthur in 1962, tijdens een toespraak tot de militaire academie van West Point: “Jullie staan nu tegenover een nieuwe wereld, een wereld van verandering. De opmars naar de kosmische ruimte… is de mijlpaal van een nieuw tijdvak in de lange geschiedenis van het mensdom…. We krijgen niet langer te maken met dingen van deze wereld alleen, maar ook met de oneindige afmetingen en ondoorgronde mysteries van het universum… ultiem conflict tussen een eensgezind menselijk ras en de duistere macht van een andere melkweg en zijn planeten.” Van zijn kant wist secretaris-generaal Mikhaïl Gorbatshov te vertellen dat in de rand van de topconferentie van 1985, president Reagan hem in een privé-gesprek zou gezegd hebben dat, ingeval de wereld een invasie door buitenaardsen moest trotseren, de USA en de USSR hun krachten zouden bundelen om deze invasie af te slaan. Trouwens, op het einde van zijn toespraak voor de 42ste plenaire vergadering van de VN op 21 sept. 1987, bevestigde president Reagan: “In onze obsessie rond de huidige antagonismen vergeten we vaak hoeveel dingen alle leden van het menselijk ras verenigen. Misschien hebben we een universele bedreiging van buitenaf nodig om die gemeenschappelijke band te herkennen. Soms vraag ik mij af hoe snel onze wereldwijde verschillen wel zouden verdwijnen als we tegenover een vreemde bedreiging van buiten deze aarde stonden.” 7.2.2.2 Desondanks impliceert een officieel geïnteresseerde houding tegenover UFO’s en buitenaardsen evenzeer voor politici als voor wetenschappers voorlopig nog altijd het gevaar belachelijk gemaakt te worden door commentatoren en media, die misbruik maken van onvolledigheid, van afbrekende spot en zelfs van leugens. 7.2.2.3 Maar men moet ook andere elementen in overweging nemen. Hoewel blijkbaar een belangrijk aantal Amerikaanse burgers gewonnen zijn voor de mogelijkheid van buitenaardse UFO’s, toch zouden bepaalde politieke leiders nog steeds aarzelen om budgetten te vragen voor een onderzoek terzake, uit angst beschuldigd te worden van het verspillen van gelden aan een der meest hachelijke ondernemingen ooit. 7.2.2.3.1 Als wij in de beschreven omstandigheden de hypothese opperen dat Amerikaanse politieke verantwoordelijken van het hoogste niveau in het bezit zijn van exacte informatie die het bestaan van buitenaardsen bevestigt, dan zou hun positie uitzonderlijk oncomfortabel worden. De krijgsmacht kakelt al 50 jaar lang het onveranderde officiële standpunt uit, dat het fenomeen geen bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. Wat niet hetzelfde betekent als zeggen dat het niet bestaat. Maar intussen bestaan er verontrustende waarnemingen, zoals die van ‘bezoeken’ boven geheime installaties en boven raketbases, van intense elektromagnetische effecten, van militaire vliegtuigen die begeleid worden (geval van de RB-47) of van vliegtuigen die het slachtoffer worden van een gesimuleerde interceptie. Tegenover de onmogelijkheid om aan dit soort bedreiging het hoofd te bieden, stonden de autoriteiten in feite tot nu toe zwaar onder druk om vol te houden dat het fenomeen niet bestond.
Al bestaat er geen rechtstreekse bedreiging, en zelfs al is er in het verleden nooit een echte aanval gebeurd, toch is de potentiële dreiging in de ogen van de (vooral militaire) autoriteiten misschien verpletterend. Zij komen van de sterren, hun machines waken over ons (of bewaken ons) en lijken ons te tarten, zij zijn misschien al sinds millennia op aarde, en wij kennen hun plannen niet. Hun kennis en hun technologie (en dus hun macht) zijn onvergelijkbaar superieur aan de onze. Zelfs zonder dat wij volledig ontwapend zijn, en zelfs rekening houdend met de enorme hulpmiddelen waarover wij op aarde beschikken, alsook met onze evidente capaciteiten om snel bij te leren, toch kunnen wij niet anders dan ons ongerust voelen over hun aanwezigheid. Dat alles aan de grote klok hangen, en tegelijk personeel en een budget vragen om het nodige onderzoek te doen, is een werkwijze die ’s werelds enige supermacht onmogelijk officieel kan overwegen. 7.2.2.3.2 Dit zou nog des te sterker gelden als de volgende supplementaire hypothese bevestigd werd: als het Amerikaans leger werkelijk reeds reële bewijzen in handen had voor die dreiging, bv. in de vorm van neergestorte buitenaardse luchtschepen. In dat geval zou het intensieve onderzoek naar de vreemde technologieën reeds tijden geleden begonnen zijn, beschermd door geheimhouding op het hoogste niveau. Dat hoogste gezag zou alle schepen achter zich verbrand hebben en dit soort informatie nooit meer kunnen bekendmaken. (Zie 7.3.3 hierna). Want nu (veel te) snel een situatie onthullen die even nieuw als verontrustend is, impliceert waarschijnlijk het risico op sociale aardverschuivingen gepaard gaande met paniek, met een verlammend gevoel bij de bevolking, met een ‘boom’ van millennium-sekten [bedenk dat de tekst geschreven is in 1995, vert.], en met een massale vlucht van hele bevolkingen naar religieus fundamentalisme. Alle vertrouwen in de huidige leidende klasse zou weg zijn; zij zou denkelijk op korte termijn afgezet worden. Tegenover een dergelijk probleem is de vanzelfsprekende, normale reactie: zoveel mogelijk tijd trachten te winnen door te volharden in de ontkenning terwijl het studiewerk in het geheim wordt voortgezet, in de hoop dat pas de opvolgers de rekening gepresenteerd zullen krijgen, zodra de realiteit definitief onloochenbaar wordt. 7.3 De Amerikaanse verantwoordelijken en de politiek van geheimhouding. 7.3.1
Het Amerikaans leger en de UFO’s. 7.3.2
De terugslag van de UFO-studie.
7.3.3
Tenslotte: waarom het geheim? In elk geval is het duidelijk dat het Pentagon er het grootste belang bij gehad heeft (en misschien nog altijd heeft) om alle onderzoek zo goed mogelijk te verbergen, omdat dit onderzoek op termijn de USA in een positie van grote suprematie kon manoeuvreren tov. aardse tegenstanders, terwijl het hen ‘en passant’ van een niet te versmaden afweercapaciteit voorzag tov. een eventuele bedreiging vanuit de ruimte. In dat kader kunnen zij onmogelijk de bronnen van dat onderzoek, en evenmin de beoogde doelen bekend maken, want dat zou hun eventuele concurrenten onmiddellijk op het juiste spoor brengen van de interessantste items. In deze hypothese zouden camouflage en desinformatie (actieve en passieve) voorgoed een absolute noodzaak blijven. In de geest van de Amerikaanse militaire overheid zou het dus de natuurlijkste zaak zijn als het geheim bewaard bleef zolang dat maar enigszins mogelijk is. Alleen een toenemende druk vanuit de publieke opinie, eventueel gesteund door de resultaten van onafhankelijke onderzoekers en door populaire, min of meer met cijfers bewezen uitgaven, of anderzijds een brutale toename van de UFO-manifestaties zouden de Amerikaanse leiders en verantwoordelijken er misschien toe kunnen brengen hun houding te wijzigen. Maar daar lijken we nog niet aan toe te zijn. |