PRINTBARE VERSIE

HET VERSCHIL VAN INZICHT EN DE SCEPTISCHE ONDERZOEKSMETHODE

Door: Paul Harmans

Verschil van inzicht
Het niet onbelangrijke verschil van inzicht tussen de positieve UFO-onderzoekers en de gedreven sceptici, zit hem in het feit dat de gedreven sceptici het UFO-fenomeen van onderaf willen verklaren en dus beginnen bij allerlei vage waarnemingen en getuigenissen die passen binnen hun ‘absoluut niet van buitenaardse herkomst’ hypothesen en dat zij à la minuut de verklaringen van andere negatieve onderzoekers overnemen zonder zelf eens te kijken of die wel kloppen. De positieve UFO-onderzoekers baseren zich op het bovenste segment van het fenomeen en kijken naar waarnemingen en feiten die heel goed kunnen duiden op een buitenaardse oorsprong, omdat er gewoon teveel details zijn die daar onmiskenbaar op duiden en afkomstig zijn van zeer geloofwaardige getuigen, het zijn waarnemingen die absoluut niet passen in de door de sceptici aangedragen hypothesen. De gedreven sceptici focussen zich dus op de 90% verklaarbare zaken en de positieve onderzoekers op de 10% die niet simpel te verklaren zijn, de 10% die door de sceptici wordt weggeredeneerd met de opmerking 'te weinig details'. In feite is dat een onwaarheid, iets wat je ook wel een grove leugen mag noemen, want zij weten donders goed dat het niet zo is, maar zullen dat nooit aan hun luisteraars en lezers vertellen. Vaak wordt in het geval van de onverklaarbare 10% overgestapt op het belachelijk maken van getuigen en onderzoekers, of zelfs het compleet zwart maken daarvan, opdat de aandacht maar wordt afgeleid van iets wat met hun sceptische hypothesen niet te weerleggen valt.

De sceptische onderzoeksmethode
Om de onderzoeksmethoden van de sceptici in perspectief te plaatsen geef ik het volgende gefingeerde voorbeeld: (In dat voorbeeld heb ik de namen van twee Belgische gedreven sceptici gebruikt, maar je kunt er ook de namen van bijvoorbeeld Marcel Hulspas en Rob Nanninga van stichting Skepsis invullen of die van Philip Klass en Carl Sagan uit Amerika.)

Stel we hebben een SARS-virus-fenomeen (wat een zeer besmettelijke en dodelijke ziekte veroorzaakt) we hebben 100 patiënten waarvan we vermoeden dat enkele het SARS-virus onder de leden hebben. We roepen dokter W. van Utrecht en assistent M. Broux erbij en we laten hen het onderzoek leiden, omdat zij beweren te beschikken over de juiste instelling en meest integere benadering ten aanzien van het fenomeen. Wat we echter nog niet weten is dat zij diep in hun hart niet geloven dat SARS werkelijk bestaat. De beide heren starten hun onderzoek en delen in een voorstudie de patiënten op het eerste gezicht in op volgorde van ernst: van nr. 1 ‘niets aan de hand’, tot nr. 100 ‘moeilijk geval’. De eerste 50 patiënten zijn volgens deze methode een makkie, het blijkt slechts om een onschuldige neusloop te gaan en het zijn dus terecht geen SARS-patiënten. Dan volgen 25 patiënten waarbij niet helemaal duidelijk wordt waarmee zij besmet zijn, maar de symptomen wijzen eerder op een verkoudheid dan op wat ernstigers en van Utrecht en Broux nemen gemakshalve aan dat ook zij niet lijden aan SARS. De eerste onvolkomenheden dienen zich nu al aan, want 100% zekerheid hebben de beide geneesheren niet. De volgende 10 patiënten zijn wat moeilijker, een gewone verkoudheid is het zeker niet, maar omdat de beide heelmeesters niet in SARS geloven, worden de feiten een weinig geweld aangedaan en maakt men er tien griepgevallen van. Dan komen nog eens vijf patiënten aan de beurt en omdat bij de aanvang van het onderzoek heimelijk al een eindconclusie door beide geleerden was opgemaakt, namelijk dat zij op basis van gezond verstand hadden vastgesteld dat SARS helemaal niet kan bestaan, past men de feiten rigoureus aan en worden deze patiënten ingedeeld in de categorie zware griep. De twee slagers vinden het nu wel genoeg en besluiten de tien overblijvende patiënten zonder onderzoek terug naar huis en de samenleving in te sturen. Op basis van de 90 voorgaande gevallen stellen zij onomwonden vast dat ook die laatste 10 patiënten geen SARS kunnen hebben en dat zij dus, in hun ogen, op wetenschappelijke wijze hebben aangetoond dat SARS tussen de oren zit en niet aantoonbaar is te maken. Vervolgens stappen zij naar de media en maken zo hun onderzoeksresultaten openbaar, en passant worden in die media-artikelen de collega-doctoren die wel in het bestaan van SARS geloven, belachelijk of verdacht gemaakt en smijten zij figuurlijk de vele wetenschappelijke dossiers, afkomstig van eminente geleerden die aantonen dat het heel goed mogelijk is dat SARS wel degelijk bestaat, in de allesbrander.

Voor een dergelijke (on)wetenschappelijke aanpak bestaat een spreekwoord: 'Zachte heelmeesters maken stinkende wonden!'


SKEPTICI PAGINA