EEN DAG MET EEN BUITENAARDS WEZEN Auteur: Lou Baldin Vertaling: Hans Jochems (Ik heb Mr. Baldins persoonlijke toestemming om het te vertalen en op Ufowijzer te publiceren. Hiervoor ben ik hem zeer dankbaar. Hans Jochems.) DEEL 8 Inleiding
PLANEET URANUS Het cilindervormige toestel koppelde zich aan een grote donkere wand die leek op die van het ruimtestation in een baan rond de Zon waarvan ik was vertrokken. Andere cilindervormige schepen van verschillende afmetingen koppelden zich op talrijke plaatsen ook aan de vier zijden van het verticale totempaalachtige ruimtestation. Ik kon dat zelfs zien ondanks dat mijn in een ruststadium verkerende lichaam nog steeds opgeborgen zat in het schuim in de cilinder. Seconden nadat het schip was aangekoppeld werd de gel of het schuim in mijn compartiment via de muren geabsorbeerd en ik herwon meteen mijn volledige bewustzijn. Ik stond op en de compartimentdeur ging open. Ik verliet het compartiment en voelde geen vermoeidheid of sufheid. Ik voelde ook geen effecten van de vlucht of van het schuimige materiaal waar ik op weg naar Uranus in was opgeborgen. Er zat geen overblijfsel of nattigheid van het schuim op mij of op mijn kleding. Ik liep het compartiment net zo droog uit als dat ik er was ingegaan. Ik kon mij niets van de reis herinneren, ondanks dat ik mij helemaal van mezelf bewust was en in staat om gedurende de vlucht dingen om mij heen te zien. De reis zelf leek bliksemsnel te zijn geweest. Ik volgde de anderen toen zij vanuit hun compartimenten kwamen en het schip in ordelijke rijen verlieten, alsof het honderd keer was gerepeteerd. De mensen zagen eruit alsof zij gewoon uit een metrotrein of bus stapten en naar hun werk gingen. Niemand praatte toen wij uit die reusachtige monstruositeit van een voertuig stapten, maar terwijl wij naar de uitgang liepen waren er een paar die naar mij glimlachte. Wij gingen een grote door glas omsloten galerij binnen in het zicht van Uranus. Ik herinnerde mij de planeet van mijn eerste bezoek daar naar toe als een kind. Het had toen niet dezelfde uitwerking op mij zoals het nu had. Ik viel bijna omver van het uitzicht op deze buitengewoon uitziende planeet. Twee of drie, misschien meer reizigers vielen flauw kort nadat ze vanuit het schip de galerij waren binnengelopen. Vermoedelijk waren zij die bezweken overweldigd door het ontzagwekkende uitzicht op de planeet en niet van de effecten van de vlucht hier naar toe in die kleine besloten ruimten. Ze werden door sommige van de andere passagiers geholpen, herstelden onmiddellijk, en waren toen net als de rest van ons vervuld met ontzag. Ik was sprakeloos en gebiologeerd door het uitzicht op Uranus en kon mijn ogen er niet van afhouden. Uranus was surreëel. Toen was er de schok om te beseffen dat wij meer dan één miljard kilometer van de Aarde verwijderd waren. Hier waren wij, kijkend naar één de verste planeten van de zon, aan de uiterste rand van het zonnestelsel! Wie zou het geloven? Ik was daar en kon dat feit met mijn kleine hersentjes niet verwerken. Verbazingwekkend was dat de hele reis minder tijd had gekost dan een vlucht met een vliegtuig vanaf St. Louis in Missouri naar Houston in Texas. Het was en is niet te begrijpen! “Milton, hoe hebben wij hier zo vlug naar toe gereisd? We praten over sneller dan de lichtsnelheid! Dat is volgens onze menselijke fysica onmogelijk en onlogisch. Het klopt simpelweg niet met elkaar!” “Onmogelijk volgens menselijke begrippen en zijn 21ste eeuw technologische zienswijze. Ja, dat is waar! Maar wij gebruiken technologie die duizenden jaren verder is dan waarover de mensen op de Aarde beschikken. De lichtsnelheid is geen bepalende factor meer in onze modus van reizen zoals de diligence geen bepalende factor meer is om mensen op internationale luchtvaartvluchten over de oceanen van de Aarde te vervoeren. Hoeveel mensen en wetenschappers die tot het diligencetijdperk behoorden zouden hebben geloofd dat het mogelijk was om met reusachtige straalvliegtuigen 500 mensen tegelijk in een paar uur over de oceanen te vervoeren? Hetzelfde aantal hedendaagse menselijke wetenschappers die er ook nu nooit van overtuigd zouden kunnen worden dat planetaire reizen in enkele uren niet alleen uitvoerbaar is, maar overal in het Melkwegsterrenstelsel en andere sterrenstelsels al een realiteit is.” EEN REIS VOL INTRIGES De ringen rond Uranus bevonden zich in een vertikaal vlak en waren ten opzichte van de planeet in een schuine stand gekanteld toen wij er vanuit de galerij naar keken. Uranus leek op een reusachtige bal die door een met veel ringen uitgevoerde en kleurrijke hoepel ging. De kleurenschakering van de ringen had een fletse regenboogtint doordat zij de elektromagnetische golven van de zwakke Zon weerkaatsten. Ik en de andere mensen in de lobby werden door het planetaire spektakel van manen, ringen en de mystieke aura die Uranus omhulden gebiologeerd. Het werd spoedig duidelijk dat niet iedereen die uit ons schip was gestapt daar als toerist was. De niet-toeristen in de menigte vielen hoofdzakelijk op ten gevolge van hun sombere verschijningen en het ontbreken van enig enthousiasme dat de rest van ons zo in verrukking bracht. Er waren er maar weinig die dat vagebondachtige groepje zielen die zich tussen de menigte mengde opvielen, maar om de één of andere vreemde reden mij wel. Deze somber uitziende mensen zagen eruit alsof zij daar niet wilden zijn, en dat bevreemde mij. Het werd spoedig duidelijk waarom zij zo ongerust en onvrij keken. De niet-toerist wist iets dat de rest van de toeristen niet wist. Van schijnbaar uit het niets verschenen er tientallen, negentig centimeter grote buitenaardse schepsels met een grijze huidkleur, misschien androïden [robotachtigen], en verspreidden zich onder de net aangekomen menigte waar ik deel van uitmaakte en begon daar lukraak mensen uit te halen, voornamelijk die somber kijkende mensen. “Maak je niet ongerust, Michael,
niet iedereen is hier voor dezelfde redenen zoals jij en de andere toeristen.
Sommige van de mensen waar jij mee reisde hebben één of
andere strafveroordeling en worden verzameld.” Nadat Milton mij had gezegd mij geen
zorgen te maken, probeerde ik om dat wat ik had gezien mij niet te laten
afleiden en verder te gaan met genieten van de wonderen van Uranus en
zijn boeiende manen. Deze trip leek zeker op een veelbelovende avontuurlijke
reis en ik wilde niet dat het ook maar door iets werd verknoeid. Maar
het werd ondanks dat toch verknoeid. Deze avontuurlijke reis nam een
onaangename wending die ik niet had voorzien, speciaal na de geruststellende
woorden van Milton. Terwijl ik op weg was om een beter uitzicht te krijgen
vanaf een waarnemingsdek op een andere positie, reikte er vanachter
mij een koude hand omhoog die zich rond mijn linkerarm vastklemde. Ik
draaide mij om om te zien wie de vermetelheid had om mij op zo'n grove
en krachtige manier aan te klampen. Eén van die kleine grijze
schepsels had mijn arm omklemd, leidde mij de menigte uit en nam mij
met de andere misdadigers mee. Ik raakte helemaal in paniek! Ik probeerde mij te bevrijden door mijn arm van dat ding los te rukken, maar mijn arm week geen duimbreed. Het kleine vreemde schepsel had een greep als een bankschroef en de spierkracht van een kolos, een ongelofelijke kracht voor een schepsel dat net zo groot was als een negenjarig kind. Dat verklaarde waarom de niet-toerist geen moeite deed om tegen te stribbelen en passief met de androïden meegingen; zij begrepen de nutteloosheid om te proberen van die creaturen te ontsnappen. De rest van de mensen bleven onbekommerd terwijl een brigade van buitenaardse wethandhavers een aantal van ons meenam naar een andere sinistere locatie. Die mensen gingen zonder mij gewoon verder met het onderzoeken van het ruimtestation. Ik was zo kwaad! Ik werd uit een fabelachtige vakantie weggerukt door één of andere stomme buitenaardse bureaucratische blunder! Ondertussen werden ik en de andere ongewensten in een vrachtlift naar een lagere etage van het ruimtestation gebracht, waarin wij allemaal als sardientjes waren geplaatst. Mijn claustrofobie was terug! Gelukkig was de liftrit kort en laadden zij ongeveer zestig van ons in een ruime pendel die ons op die etage opwachtte. Ik zag geen vrouwen in de groep van gevangenen. Het waren allemaal menselijke mannen, althans aan de buitenkant te zien. Ik dacht dat ik de senior was, de oudste onder hen. De anderen leken in hun twintigste, dertigste en veertigste levensjaren te zijn. “Milton, waar brengen zij mij
naar toe?” De pendel waarin ik was geplaatst was rond en ongeveer twaalf meter in diameter met grote ramen van de vloer tot aan het plafond. De binnenkant gloeide helder en het hele schip was een grote open ronde kamer. Er was niets dat aangaf wat de pendel aandreef. De pendel had geen zichtbare besturingmogelijkheden en geen cockpit, alleen een plafond en een vloer die de glazen buitenkant ertussen klemden. De pendel had geen zitplaatsen of andere stabiliserende apparaten zoals leuningen of verticale stangen zoals in de metro's en bussen op Aarde. De androïden gingen niet met ons de pendel in, wat ik vreemd vond. Zij escorteerden ons eenvoudig naar het toestel, laadden ons erin en gingen weg, vermoedelijk om weer andere argeloze mensen op te halen die waren gearriveerd via een ander transport. Ik was de laatste die de pendel binnenging en toen sloot de opening zich achter mij. Nadat de deur dicht was trapte ik er tegenaan en stuiterde meteen weer terug tegen de vloer van het toestel, zoals mij die morgen op het schip van Milton al eerder was overkomen. Het leek erop dat het ‘gevangenen’ toestel van hetzelfde taaie, rubberachtige materiaal was gemaakt als Milton’s schip. Ik schreeuwde op de top van mijn stem:
“Spreekt er iemand Engels?” Na enkele minuten van vrije val richting Uranus in een ‘op goed geluk’ manier stabiliseerde de pendel zichzelf. Toen schoot het rechtstreeks de planeet in met een snelheid die ons als passagiers op de tegenovergestelde muur had moeten pletten. Echter, niemand leek op geen enkele manier te zijn getroffen door de gravitatiekrachten tijdens de vrije val of nadat het zelfs nog sneller ging. De pendel reisde met honderden kilometers per uur alsof het een raket op steroïden was. Dat was enkel mijn onwetenschappelijke gissing aangezien er geen manier voor mij was om te weten hoe snel wij reisden. Het enige wat ik over menselijke technologie kan zeggen is: “wat voor technologie?” Onze menselijke technologie bevindt zich in het Stenen Tijdperk vergeleken met wat er gebeurd in sommige delen van ons Zonnestelsel. Het schip doorboorde de atmosfeer zonder enig teken van wrijving. Er sloegen geen vlammen langs de ramen door toenemende wrijvingshitte, zoals men zou verwachten bij het binnendringen van een dikke atmosfeer. Ik ben geen fysicus, maar ik weet dat wanneer materie bij dit soort snelheden in aanraking komt met andere materie er wrijving en enorme hitte word gecreëerd. Daarom worden meteoren die de atmosfeer van de Aarde binnendringen vallende sterren, en branden ze op voordat ze de grond raken. Dat schip gedroeg zich als een bovennatuurlijke cocon die op de één of andere manier materie isoleerde van het aanrakingseffect met andere materie, althans zo leek het mij. De atmosfeer van Uranus had een blauwgroenige tint, maar toen wij de bewolking binnendrongen werden de kleuren helderder met veel kleurschakeringen van oranje en rode strepen. Kleuren werden door de snelheid versterkt en mengden zich met de weerspiegelingen van het schaarse Zonlicht dat de planeet bereikte. Ik keek in de richting van de Zon en kon een zwak, maar toch fonkelend licht zien dat was gehuld in een aureool van witte wazige gassen. Onder de ijzige wolken van Uranus benaderde het schip een stevige barrière die vermoedelijk de steden daaronder omhulde. De barrière leek op metaal en leek een reusachtig stuk boven de planeet te bedekken. De snelheid van het schip maakte het moeilijk om afstand en grootte te beoordelen, maar het bedekte een beduidend gebied boven het land. Dat liet aannemen dat er land ergens nabij het midden van de planeet was. De structuur leek op een omgekeerde beker. Volgens mijn horloge waren er slechts enkele minuten gepasseerd van de tijd dat wij de pendel binnengingen tot aan zijn bestemming ergens binnen de omheining van deze stad. Het schip vloog door de metaal lijkende omheining zonder te stoppen of te vertragen, doorboorde het zoals een naald door weefsel ging. Ik was er zeker van dat wij in deze constructie zouden neerstorten, maar ik was de enige die toonde ongerust te zijn. Eenmaal binnen die fantastische constructie koppelde het schip zichzelf aan één van de buitenwanden die de stad omringde. De buitenste barrière die vanaf de buitenkant op metaal leek, leek nu vanuit de binnenkant op glas. De glasbedekking versterkte het Zonlicht. Ik concludeerde dat omdat de Zon veel helderder leek vanuit de binnenkant van die plek dan dat het deed toen wij in baan rond de planeet waren. De deur van de pendel opende zich en onthulde een enorm portaal dat vergelijkbaar was met onze drukke luchthavens op Aarde. De veroordeelden verlieten de pendel zonder begeleiding. Vermoedelijk wisten zij waar zij zich moesten melden, maar ik wist dat absoluut niet. Ik was de laatste die de pendel verliet, niet zeker wetend of ik dat wel moest doen. Mijn verlangen naar avontuur was ten gevolge van mijn onzekere omstandigheden aanzienlijk afgenomen. De mannen verdwenen in de menigte van mensen en buitenaardse wezens die daar gehaast rondliepen zoals horden kopers tijdens de dagen voor kerstmis. Sommigen van die personen hadden gemakkelijk voor mensen kunnen doorgaan, zoals diegene die met mij in de pendel waren. Anderen waren duidelijk verschillend, misschien één of andere soort hybriden. Er waren er een paar met een lengte van meer dan één meter tachtig. De meerderheid had een lengte van ongeveer anderhalve meter, iets meer of minder. De lobby was reusachtig met veel etages en platformen zoals die in dat ruimtestation nabij de Zon. Wij waren afgezet op de hoogste etage van dat gebouw, dat onder een groot glazen baldakijn van honderden meters wijd was ingesloten. Het uitzicht daar was spectaculair en er waren vele sterren zichtbaar en prominent aanwezig in de schemerdonkere hemel van Uranus. Ik liep in die grote open ruimte rond als een verloren kind in een vreemd land. Voor de eerste keer sinds die morgen voelde ik mij hongerig en dorstig, maar zonder iemand die mij kon helpen en ik geen idee had waar te gaan om antwoorden te krijgen over mijn ongewone omstandigheden. Ik had een licht ontbijt gehad voordat ik voor mijn wandeling naar het park ging en nam normaliter een versnapering voor de lunch. Die dag had ik geen versnapering gehad of een goede lunch. Het voedsel in het ruimtestation telde niet omdat het volgens Milton geen echt voedsel was. Ik volgde mijn neus, en hoopte de geur van één of andere eetgelegenheid op te vangen, aannemende dat de buitenaardse creaturen die overal rondrenden iets vergelijkbaars zouden consumeren als wat mensen eten. Maar mijn neus bespeurde helemaal niets. Er was echter een plek die leek op wat een eetgelegenheid zou kunnen zijn en ik liep daar naar toe. Er waren tafels en stoelen en op mensen lijkende entiteiten die dingen in hun monden stopten. Mensen, of wat het dan ook waren, zaten rond tafels en aten precies zoals ze op de Aarde doen. Ik dacht dat ik de jackpot had gewonnen, tot ik besefte dat ik geen geld had en betwijfelde of zij een Visa of Master kaart aannamen. Ik maakte mij op dat moment voor mensen zoals ik, niet al te druk over de vraag of het voedsel eetbaar zou zijn of niet. Ik was bereid dat te riskeren als ik maar wat voedsel zou kunnen krijgen. Het draaide er op uit dat geld het kleinste van mijn problemen was. Voordat ik het eten bereikte voelde ik de ferme en onmiskenbare greep van een androïde die zijn hand om mijn arm vastklemde. Eén van die korte vreemde schepsels was gekomen en haalde mij daar weg. Het was enorm beangstigend hoe die bastaarden bij mij opdoken zonder dat ik ze ooit zag aankomen. Het schepsel leidde mij vlug weg van die plek alsof ik een ontsnapte lepralijder uit een lepralijderkolonie was. Ik moest snel lopen om te voorkomen dat ik anders als lappenpop over de vloer zou worden gesleept door dat snel bewegende schepsel. De buitenaardse nam mij mee naar een kamer niet ver van waar ik eerder uit de pendel was gestapt. Het schepsel plaatste mij in die kamer en ging weg. Ik had mijn nog nooit zo alleen gevoeld als nu. De deur had geen handvatten of deurknoppen en ik voelde mij een gevangene in die kamer. Aan één kant van de kleine kamer stond een tafel met er omheen wat stoelen. Ik ging in één van de stoelen zitten en liet mijn hoofd op mijn arm rusten, geestelijk uitgeput door deze enorm rottige situatie. Momenten gingen voorbij en een menslijkende
man kwam door de deur naar binnen en begon mij onmiddellijk te ondervragen.
Ik gluurde met één oog naar hem terwijl ik mijn hoofd
nog steeds op mijn arm liet rusten. Ik toonde weinig enthousiasme voor
zijn aanwezigheid. Toen viel het mij ineens op dat hij perfect Engels
sprak. Hij was om de één of andere reden boos op mij en
eiste dat ik rechtop ging zitten en naar hem luisterde. De ondervrager verliet de kamer op hetzelfde moment dat hij was gestopt met praten. Toen hij wegging, kwam er een androïde de kamer binnen, overhandigde mij twee wafels en een kleine fles met vloeistof en ging toen weg. De wafels hadden de afmeting van een cracker en de vloeistof kon misschien net vier vingerhoedjes hebben gevuld, maar toch zij deden de truc en ik was niet meer hongerig of dorstig nadat ik ze had geconsumeerd. |